Home

Chronologisch overzicht vanaf 1638

 

1638 De Amsterdamse stadsschouwburg wordt geopend

1695, 3 september: Pietro Locatelli in Bergamo geboren († 1764)

1714, 2 juli: Christoph Willibald von Gluck in Beieren geboren († 1787)

1723, lente: J.S.Bach (38) componeert de 'Johannes Passion'

1732, Goede Vrijdag: J.S.Bach bezegelt met een uitvoering van de 'Johannes' zijn aanvaarding als

kantor in Leipzig

1732, 31 maart: Franz Joseph Haydn in Rohrau geboren († 1809)

1737: Johann Michael Haydn, broer van Joseph geboren († 1806)

1738, het eeuwfeest van de Amsterdamse schouwburg wordt gevierd, met o.a. een optreden van

Antonio Vivaldi

1739: Ditters von Dittersdorf geboren

1743, Johann Evangelist Haydn geboren († 1805), broer van Joseph

1743: Slag bij Dettingen (zie Händel, Te Deum)

1749: encycliek van Paus Benedictus XIV met restricties om de opera uit de kerkmuziek te bannen

1752: von Gluck (38) verhuist naar Wenen

1756. 27 januari: Wolfgang Amadeus Mozart geboren

1756: begin van de Zevenjarige oorlog Pruisen contra Oostenrijk, Frankrijk, Zweden, Rusland om bezit van Sleeswijk

1756, première van "ANTIGONE" van von Gluck (42) in Rome

1759: Joseph Haydn (27) wordt kapelmeester bij graaf Morzin

1759, 10 april: Händel sterft in Londen

1761, 3 januari: Nederlander Willem de Fesch sterft in Londen

1761, 1 mei: Joseph Haydn (29) komt in dienst bij Prins Anton Eszterházy

1761: Mozart (5) componeert zijn eerste werk

1762, 12 januari: familie Mozart reist naar München om kennis te maken met de keurvorst

1762, 13 oktober: de familie Mozart op audiëntie bij keizerin Maria Theresia

1762, Catharina II de Grote wordt Tsarina van Rusland

1762, von Gluck (48) componeert de eerste versie van "Orfeo ed Euredice"

1762, Pietro Locatelli (67) geeft in Amsterdam zijn laatste opus (9: 6 concerti grossi a quatro) uit.

1763, vader Leopold Mozart wordt vice-Kapellmeister van de Salzburger Hofkapelle

1763, familie Mozart begint een driejarige reis door Europa

1763, einde van de Zevenjarige oorlog

1764, 1 april: Pietro Locatelli (69) sterft in Amsterdam (*1695)

1764,12 november: Franse Jean Philippe Rameau sterft in Parijs

1765, september: Mozart (9) en Nannerl geven concert aan het hof van Willem V in Den Haag

1765, 18 augustus: Keizer Joseph I sterft in Innsbruck onder keizerin Maria Theresia wordt Joseph II mede

regent in Oostenrijk

1766, eind april: de familie Mozart zet de thuisreis in

1766, Willem V wordt Stadhouder van de Nederlandse gewesten

1767: de familie Mozart reist naar Wenen

1767, 25 juni Georg Philipp Telemann sterft in Hamburg

1767, von Gluck (53) componeert "Alceste"

1768, James Cook zeilt als eerste rond de wereld

1768, 19 januari: Mozart (12) op audiëntie bij Maria Theresia en Joseph II

1769, 1 mei: eerste uitvoering "La finta semplice" ("het sluwe meisje") van Mozart (13)

1769, 5 augustus: Napoleon Bonaparte wordt in Ajaccio (Corsica) geboren

1769, Mozart (13) treedt in dienst bij de Salzburgse aartsbisschop Graaf Colloredo

1769, 13 december: Mozart (13) en zijn vader gaan naar Italie

1770, juli: Mozart (14) en zijn Vader bezoeken Italië

1770, 5 juli: Mozart (14) ontvangt Pauselijke orde

1770, 8 juli: Mozart (14) op audiëntie bij paus Clemens XIV

1770, 16 december: geboorte Ludwig van Beethoven.

1772, James Cooks tweede zeiltocht rond de wereld.

1772, Joseph Haydn (40) componeert zijn "Abschiedssymphonie"

1772, 10 maart: Graaf Colloredo wordt vorst-Bisschop van Salzburg. Mozart (16) wordt benoemd

tot concertmeester.

1774, Goethe schrijft "Die Leiden des jungen Werther". Duizenden worden door "Weltschmerz"

bevangen en een zelfmoordgolf overspoelt Europa

1774, 6 december: Mozart (18) reist naar München. In aanwezigheid van de keurvorst Maximiliaan II wordt de opera "La finta giardiniera" opgevoerd

1774, geboorte van broer Kaspar Anton van Beethoven "Karl" (later "Kassenbeambter")

1774, première van von Gluck's (60) "Iphigénie en Thauride" in Parijs door bemiddeling van zijn

oud-leerling Marie-Antoinette

1775, vanaf april: Mozart (19) schrijft in dit jaar de vijf vioolconcerten voor hemzelf en Antonio

Brunetti

1775, begin van de Vrijheidsoorlog in de Verenigde Staten

1776, afschaffing pijnbank in Oostenrijk

1776, De Verenigde Staten worden onafhankelijk

1776, geboorte van broer Nikolaus van Beethoven "Johann" (later Apotheker-"Gutsbesitzer")

1777: Mozart (21) reist met moeder langs München, Brussel, Mannheim (2 jaar)

1777, 23 december: Mozart (21) vertrekt met zijn moeder naar Parijs

1778: Beierse Successie-oorlog

1778, 23 januari: concert van Mozart (22) aan het hof van prinses Carolina von Nassau-Weilburg in

Kirchheim-Bolanden. Hij leert Aloisia Weber kennen­

1778, 26 maart: Ludwig van Beethoven (8) treedt in Keulen voor het eerst op in het openbaar.

1778, 30 mei: de Franse filosoof Voltaire sterft in Parijs

1778, 3 juli: de moeder van Mozart (22) sterft

1779: Mozart (23) bezoekt in München de familie Weber en vraagt Aloisa ten huwelijk. Ze wijst af.

1779, 17 januari: viert de familie Mozart de terugkeer in Salzburg. Wolfgang (23) blijft er 2 jaar.

1779, Mozart (23) schrijft voor het Salzburgse hof "Die Krönungsmesse" en de "Posthornserenade"

1779, Christoph Willibald Gluck (65) componeert "Iphegenie in Tauris"

1780, begin van de vierde Engels-Nederlandse oorlog

1781, Joseph Haydn (49) schrijft zijn "Russische strijkkwartetten"

1781, Wolfgang Amadeus Mozart (25) wordt door Colloredo terechtgewezen: hij is te vaak afwezig

1781, maart: Mozart (25) levert ontslagbrief in

1781, juni: Mozart (25) vertrekt naar Wenen

1781, Keizer Jozef II van Oostenrijk streeft naar hervormingen: geloofsvrijheid, afschaffing

lijfeigenschap

1782, Betje Wolf en Aagje Deken schrijven "Sara Burgerhart"

1782, Niccolo Paganini wordt in Genua geboren († 1840)

1782, 16 juli in het "Burgtheater" wordt Mozarts (26) "Die Entführung aus dem Serail" uitgevoerd

1782, 4 augustus: Mozart (26) trouwt Constanze Weber. Hij is zelfstandige componist

1784, 21 september: Carl Thomas Mozart geboren (zoon Wolfgang en Constanze) († 1858)

1784, Beaumarchais schrijft "De dwaze dag of de bruiloft van Figaro"

1784, 14 december: Wolfgang Amadeus Mozart (28) wordt opgenomen in de loge der Vrijmetselaars

in Wenen

1785, 10 februari: Mozart (29) is gereed met KV 466 Pianoconcert in d-klein

1785, machtsovername van de patriotten in Holland en Utrecht. (tot 1787)

1786, maart: Mozart (30) componeert KV 488 pianoconcert in a-klein

1786, 1 mei: première Mozarts (30) "Le Nozze di Figaro" KV 492 (Burgtheater, Wien)

1786, Friedrich II van Pruisen sterft

1786, 18 november wordt Carl Maria von Weber geboren in Eutin (Holstein)(† 1826)

1787, 20 april: Beethoven (17) ontmoet Mozart (31) in Wenen.

1787, 28 mei: Vader Leopold Mozart sterft in Salzburg

1787, 17 juli moeder Beethoven sterft

1787: Mozart (31) componeert "Eine kleine Nachtmusik"

1787: Mozart (31) reist naar Praag

1787: Pruisische interventie in Nederland, einde patriottenbeweging.

1787, 15 november: Christoph Willibald von Gluck (73) sterft in Wenen (* 1714)

1788, zomer: Mozart (32) componeert symfonieën 40 en 41 ("Jupiter")

1789: Mozart (33) reist naar Praag en Dresden

1789, 14 april: Mozart (33) speelt voor keurvorst Friedrich August III

1789, 14 juli: bestorming Bastille, de Parijse staatsgevangenis. begin Franse Revolutie

1789, 26 augustus: verklaring van de mensen- en burgerrechten.

1789, Ludwig van Beethoven (19) wordt officieel hoofd van het gezin

1790, 20 februari: Jozef II van Oostenrijk sterft, opgevolgd door Leopold II, die de hervormings- politiek van zijn voorganger beëindigt.

1790: prins Nicolaus Eszterhazy, werkgever van Joseph Haydn, sterft. Haydn (58) is "vrij"

1790: Ludwig van Beethoven (20) componeert een cantate ter gelegenheid van de troonsbestijging van Leopold II

1791: Ludwig van Beethoven (21) componeert voor Graaf Waldstein (een belangrijke opdrachtgever) de muziek voor "Ritterballet"

1791, 4 maart: (35) laatste optreden Mozart in openbaar

1791, juli: Franz Xaver Wolfgang Mozart geboren (zoon Wolfgang en Constanze)

1791, juli: geheimzinnige opdracht voor Mozart: schrijven Requiem

1791, 5 september: Giacomo Meyerbeer in Berlijn geboren († 1864)

1791, 6 september: Mozart, Constanze en Süssmeijer in Praag

1791, 25 september: première Mozarts "La Clemenza di Tito" in Praag: troonsbestijging Leopold II

1791, september: Joseph Haydn (59) neemt voor zijn vertrek naar Londen afscheid van Mozart

1791, 30 september: première Mozarts "Zauberflöte" in het "Freihaustheater auf der Wieden"

1791, 20 november: Mozart wordt ziek

1791, 6 december: Mozart (35) sterft. (* 1756)

1792: Vader Johann van Beethoven sterft.

1792: Ludwig van Beethoven (22) krijgt les van Joseph Haydn (60).

1795, Joseph Haydn (63) keert voorgoed naar Oostenrijk terug

1785, Friedrich Kalkbrenner geboren. Hij bouwde de klankkleureffecten van de moderne vleugel verder uit. (zie 1822, Erard) († 1849)

1797: Joseph Haydn (65) schrijft zijn "Sunrise"-kwartet (opus 76 nr. 4)

1797: Franz Schubert geboren († 1828)

1798: Johann Nepomuk Hummel geboren

1799: Ditters von Dittersdorf (60) gestorven (* 1739)

1799: Niccolo Paganini (17) loopt weg van huis

1805, Johann Evangelist Haydn (1743) gestorven

1805: een week vóór de première van de opera "Leonore" wordt Wenen bezet door de Fransen.

1805: van Beethoven (35) dirigeert de première van "Leonore" in het "Theater an der Wien" in opdracht van Schikaneder. De uitvoering is een mislukking.

1806, zomer/herfst: Ludwig van Beethoven (36) Pianoconcert nr. 4 / Symfonie nr. 4 in Bes opus 60 / Vioolconcert 1805

1806: van Beethoven (36) tracht met "Leonore II" zijn mislukking van het vorig jaar te revancheren. Zonder resultaat...

1806, Johann Michael Haydn (* 1737) gestorven

1808: Franz Schubert (11) wordt aangenomen als leerling van het Weense Stadskonvikt

1809: Niccolo Paganini (27) leidt een zwervend bestaan

1809, 3 februari: Felix Mendelssohn geboren in Hamburg († Leipzig 1847)

1810: van Beethoven (40) schrijft zijn balletmuziek "Die Geschöpfe des Prometheus"

1810, 22 februari: Frédéric Chopin geboren († 1849)

1810, 8 juni: Robert Schumann geboreen († 1865)

1811, 22 oktober: Franz Liszt geboren

1812: Sigmund Thalberg geboren, bouwde samen met Kalkbrenner (zie 1785) de klankkleureffecten van de moderne vleugel uit. († 1871)

1813: "RAMPJAAR": de veldtocht naar Rusland en de volkerenmoord bij Leipzig bezegelen het lot

van Napoleon.

1813, 2 mei: Richard Wagner wordt geboren († 1883)

1813: Alexander Ritter wordt geboren († 1896)

1813: de dichter Hebbel wordt geboren

1813: de dichter Büchner wordt geboren.

1813: de filosoof Kierkegaard wordt geboren

1813: de familie Mendelssohn (Felix is 4) verhuist naar Berlijn

1813, 10 oktober: Giuseppe Verdi geboren in Le Rocole (Parma)

1814: van Beethoven (44) dirigeert de première van "Fidelio" (de derde "Leonore")

1815: definitieve val van Napoleon

1817 de Deense componist Niels Vilhelm Gade wordt geboren († 1890)

1819: Liszt ( 8) treedt voor het eerst in het openbaar op.

1819: Franz Schubert (22) componeert zijn 'Forellenkwintet'

1820, 23 januari: Alexander Nikolajevitsj Serov in St.Petersburg geboren († 1871)

1821: Franz Schubert (24) begint met zijn 'Schubertiaden'.

1821: Zelter stelt Mendelssohn (12) aan Goethe voor

1822, Sébastian Erard bouwt de eerste moderne vleugel met repetitie-mechaniek

1822: Abraham (vader) Mendelssohn laat zich dopen tot christen en neemt de naam Bartholdy aan.

1822: Schubert (25) componeert zijn 'Unvollendete' symfonie

1824: Mendelssohn (15) voltooit zijn 1e symfonie in c-kleine terts opus 11

1824, Bedrich Smetana geboren († 1884)

1824: Franz Schubert (27) voltooit zijn Octet

1826: Carl Maria von Weber gestorven (*1786)

1826: Mendelssohn (17) komt in aanraking met de Midzomernachtsdroom en maakt een concertouverture

1826: Emilie, zusje van Robert Schumann (16) pleegt zelfmoord.

1827, maandag 26 maart: Ludwig van Beethoven (57) sterft (* 1770)

1828: Franz Schubert (31) voltooit zijn Negende Symfonie

1828: Franz Schubert overlijdt in Wenen (* 1797)

1829, 11 maart: Mendelssohn (20) voert de Matthäus Passion (J.S.Bach) uit

1829, zomer: Mendelssohn (20) gaat voor het eerst naar Engeland en schrijft zijn "Hebriden"- ouverture

1829, 28 november: Anton Rubinstein geboren († 1894)

1830, mei: Mendelssohn (31) vertrekt voor een langer reis naar Italië

1830: Robert Schumann (20) hoort Paganini spelen (Frankfurt) en besluit pianist te worden

1830, oktober: Robert Schumann (20) huurt een kamer bij de familie Wieck.

1830, november: Chopin (20) vlucht naar Wenen

1830, december: Chopin (20) componeert zijn "Revolutie Étude" opus 10 nr.12 in Stuttgart

1831, Mendelssohn (32) voltooit zijn 4e symfonie, de "Italiaanse"

1831, 9 maart: Paganini (49) maakt zijn entree in de Parijse opera

1831, september: Chopin vertrekt naar Parijs

1831, 18 september: val van Warschau

1832, juli: einde van de reis van Mendelssohn door Italië

1833, Paganini (51) woont (2 jaar) in Parijs

1833, 7 mei: Johannes Brahms wordt in Hamburg geboren. († 1897)

1833, 13 mei: eerste uitvoering van de "Italiaanse" van Mendelssohn (34) door de Londense

Philharmonie.

1834: Gravin Marie d'Agoult (Daniel Stern) verlaat haar man voor een huwelijk met Franz Liszt

1834: Robert Schumann (24) richt met Wieck en Knorr het 'Neue Zeitschrift für Musik' op.

1835, 14 juni: Nikolaj Rubinstein in Moskou geboren (*1881)

1835: Menselssohn (36) dirigeert het 17e Niederrheinische Musikfest in Keulen.

1835: Menselssohn (36) wordt aangesteld als dirigent van het Leipziger Gewandhaus-orkest voor de

volgend twaalf jaar.

1835, 9 oktober: Camille Saint-Saëns in Parijs geboren († 1921)

1836, januari: Chopin (26) wordt ernstig ziek en schrijft in een periode van depressiviteit de "Marche

Funèbre"

1836, Mendelssohn (27) wordt aan de Leipziger Universiteit benoemd tot doctor honoris Causa in de

filosofie.

1836, Mendelssohn (27) is op "zeekuur" in Scheveningen, waarvan hij een aquarel maakt

1836, Mendelssohn (27) verlooft zich met Cécile Jeanrenaud

1836, winter 36-37, Franz Liszt (25) in Parijs met huzarenstukjes in de Parijse salons.

1837: Mendelssohn (38) trouwt met de Française Cécile Jeanrenaud.

1837: Koningin Victoria (19) bestijgt de Engelse troon

1838: Berlioz (..) maakt zijn "Symfonie Fantastique" af.

1838, februari: Carl Wolfgang Paul, eerste zoon van Felix Mendelssohn-Bartholdy (39) wordt

geboren.

1839: Mendelssohn (40) voert de wereldpremière van Schuberts († 1828) "Grote symfonie in C" uit

1840, Niccolo Paganini (58) sterft aan de tering (*1782)

1840: Robert Schumann (30) huwt Clara Wieck, dochter van zijn pianoleraar Friedrich Wieck

1840, 7 mei: Peter I. Tsjaikovski geboren in Kamsko-Votinsk († 1893)

1841, Verdi (28) verliest vrouw en twee kinderen

1841: Robert Schumann (31) schrijft zijn eerste symfonie; 'Frühlingssymphony' en zijn tweede, die

in 1851 is omgewerkt en 'vierde' is geworden.

1841, 8 september: Antonin Dvorak geboren († 1904)

1842: Mendelssohn (33) voltooit de toneelmuziek bij "een Midzomernachtsdroom"

1842: Menselssohn (33) voltooit zijn 3e Symfonie (de "Schotse")

1842, 9 maart: première van Verdi's (29) "Nabucco"

1842: Franz Liszt (31) wordt Hofkapelmeester in Weimar

1842, december: Mendelssohn (33) verliest zijn moeder aan een beroerte

1843: Mendelssohn (44) sticht de Leipziger Musikhochschule, gevestigd in het Gewandhaus.

1843: Robert Schumann (33) wordt leraar compositie aan de Leipziger Musikhochschule van

Mendelssohn

1843, 15 juni: Edward Grieg geboren († 1907)

1844, 18 maart: Nicolaj Rimski Koorsakov in Tichvin geboren († 1908)

1844: Anton Rubinstein (15) gaat met broer Nicolai voor 4 jaar piano studeren bij Dehn in Berlijn

1844: Robert en Clara Schumann verhuizen naar Dresden na een geestelijke ineenstorting van

Robert.

1845, 13 maart: première van het vioolconcert van Mendelssohn (46)

1845, 12 mei: Gabriel Urbain Fauré geboren († 1924)

1846, augustus: eerste uitvoering van "Elyah" van Mendelssohn (47) in Birmingham

1846: Robert Schumann (36) schrijft zijn tweede symfonie

1847: de relatie van Chopin (37) en George Sand komt tot een eind

1847, 18 maart: Mendelssohn (48) dirigeert zijn laatste concert

1847, mei: Mendelssohns (48) zusje Fanny sterft

1847, 4 november: Felix Mendelssohn-Bartholdy (48) in Leipzig gestorven aan een hersenbloeding

(* 1809)

1848: Franz Liszt (37) vestigt zich in Weimar, waar hij al enige jaren kapelmeester is

1849, 17 oktober: Frédéric Chopin (39) sterft (* 1810)

1849, Friedrich Kalkbrenner (zie 1785) sterft

1850: Wagner publiceert het antisemitistische pamflet "Das Judentum in der Musik" (anti- Mendelssohn)

1850: Robert Schumann (40) neemt in Düsseldorf de leiding van de abonnementsconcerten op zich.

1850: Robert Schumann (40) schrijft zijn derde symfonie

1851, Verdi (38) schrijft "Rigoletto"

1851: Robert Schumann (41) werkt zijn oorspronkelijk 2e symfonie om tot 'vierde'.

NEUE DEUTSCHE SCHULE

Nauw was de band tussen Liszt en Wagner door hun vooraanstaande plaats in de nieuwe compositorische stijlrichting, die met de naam "NEUE DEUTSCHE SCHULE" wordt aangeduid. Deze Nieuwe Duitse School werd allereerst gekenmerkt door een heilig, idealistisch geloof in de "Nieuwe Muziek", die in haar vaandel voerde het zoeken naar nieuwe muzikale uitdrukkingsmiddelen, onder andere in de vorm van programmamuziek. Deze programmamuziek greep in wezen terug op wat al door Berlioz was gecomponeerd en gepropageerd.

Ze stelde zich ten doel gegevens die buiten het eigenlijk-muzikale lagen toch muzikaal uit te beelden. Gegevens die werden ontleend aan de literatuur, aan de geschiedenis (beroemde persoonlijkheden of belangrijke gebeurtenissen) of aan de natuur.

Waar de literatuur optrad als inspiratiebron voor de muziek kon hier echt gesproken worden van "muziek in de ban der letteren".

Deze nieuwe muziek eiste nieuwe vormen: het was niet langer het muzikale vormstramien van klassieken huize dat hier gold en zijn eisen stelde. Neen, de vorm werd nu dwingend voorgeschreven door de vorm van het gegeven dat door de muziek zou worden vertolkt. De nieuwe muziek werd niet aan de dwang van tevoren reeds vaststaande vormen aangepast, maar "de vorm werd door de gedachte bepaald". Daar kwam bij dat de draad van het geheel bijeengehouden werd door het "Leitmotiv": het muzikale thema, dat de kern van het "programma" vormde (in wezen overeenkomend met Berlioz' "Idée fixe").

Als zodanig werd aan de nieuwe Duitse school dan ook inherent de breuk met de "klassieke" vormen en het definitief verwerpen daarvan. Een geheel nieuwe richting derhalve, deze nieuwe Deutsche Schule die, mede door het prestige van haar hoofdvertegenwoordigers, ook anderen aantrok: componisten, even idealistisch en enthousiast voor de ingrijpende wijzigingen (omwentelingen welhaast) als de "stichters" van de nieuwe richting.

Tot hen behoorde Peter Cornelius, uit de directe omgeving van Liszt en vele anderen zouden zich geleidelijk aansluiten, ook in de naaste toekomst, zoals Alexander Ritter en Richard Strauss. De laatste werd al gauw als een van de belangrijkste figuren aangemerkt. Juist waar het de zo geheel nieuwe muzikale kunstvorm betrof die met de naam "Symfonische Dichtung" wordt aangeduid zou Strauss, na Liszt - de "Urheber" van deze gedachte, ná Berlioz - de bekendste componist worden.

1853: Verdi (40) schrijft "Il Trovatore" en "La Traviata"

1853: Hans Koessler (leraar o.a. Kodály en Bartók) geboren. († 1926)

1853: Robert Schumann (43) wordt gedwongen zijn positie als dirigent in Düsseldorf neer te leggen.

1853, september: Johannes Brahms (20) ontmoet voor het eerst Robert en Clara Schumann

1854: Gabriel Fauré (9) wordt leerling van Saint-Saëns (tot 1864)

1854: Engelbert Humperdinck geboren († 1921)

1854: Robert Schumann (44) doet een poging tot zelfmoord door zich in de Rijn te werpen.

1856, 29 juli: Robert Schumann (46) sterft in Endenich, twee jaar na een zelmoordpoging in een

inrichting voor geesteszieken. (*1810)

1858: Frank Xaver Wolfgang Mozart in Milaan gestorven

1858: Anton Rubinstein wordt (29) hofpianist bij de Tsaar

1858: Edward Grieg (15) gaat studeren in Leipzig (tot 1862)

1859: Franz Liszt (48) eindigt zijn functie als hofkapelmeester in Weimar na conflicten en het verbod van de Paus om vorstin Caroline van haar Russische echtgenoot te scheiden.

1859: Franz Liszt (48) schrijft de Dantessymfonie

1859: Peter I. Tsjaikovski (19) studeert af en krijgt een aanstelling als klerk aan het ministerie van justitie

1859: Antonin Dvorak (18) wordt altist aan het Tsjechische opera-orkest (Smetana)

1860, 7 juli: Gustav Mahler wordt geboren († 1911)

1861: Liszt (50) blijft in Rome achter

1861: Liszt (50) schrijft zijn 'Faustsymfonie'

1861: Fauré (16) schrijft zijn eerste werk: 'Le Pappilon et la Fleur'

1861, december: Rimski Korsakov (17) maakt kennis met Balakirev

 

RUSLAND TOT 1917

HET MACHTIGE HOOPJE: Balakirev - Moesorgski - Borodin - Rimski Korsakov - Cui

RIMSKI KORSAKOV

De persoonlijkheid van Rimski Korsakov was een totaal andere dan die van Balakirev, Borodin en Moesorgski: hun componeren was gehoorzamen aan een sterke innerlijke stem die voortkwam uit hun karakter, artistieke overtuiging en smaak, terwijl Rimski Korsakov de muziek meer beschouwde als een speeltuin waarvan hij alle toestellen en hun mogelijkheden met kinderlijk plezier uitprobeerde.

Daarom vond hij vakmanschap op elk muzikaal terrein zo belangrijk. Hij studeerde zelf grondig vakken als het contrapunt van de oude polyfonisten omdat hij vond dat Balakirev hem dat onvoldoende had bijgebracht en instrumentatie, want met die vakken kon je nog gevarieerder gebruik van alle muziekelementen maken.

Rimski Korsakov, die zelf niet gelovig was en sceptisch stond tegenover metafysische zaken, bezong in zijn descriptieve orkestmuziek en zijn opera's de meest irreële onderwerpen, zoals sprookjes, legendes, maar ook religieuze thema's. De muziek was voor hem de sprookjeswereld, die hij in zijn dagelijkse leven niet duldde, maar de fantastische effecten in zijn partituren waren wel met nuchter overleg bedacht en geconstrueerd. Met de charme van zijn melodieën en zijn vernuftig exploreren van de orkestrale kleurencombinaties bereikt Rimski Korsakov intussen fascinerende, fantastische resultaten. Ook in het bedenken van nieuwe, onverwachte akkoord-opeenvolgingen om zijn sprookjeswereld verrassender te maken, ging hij steeds verder. Wie zijn laatste opera ('De gouden haan', 1907) vergelijkt met zijn vroegere werken op dat gebied uit de jaren '70 merkt goed hoeveel zijn gebruik van de materie aan diversiteit gewonnen had. Maar er was ook iets verloren gegaan van de eerlijke, echt Russische esthetiek die kenmerkend is voor de vroege werken, gecomponeerd onder de supervisie van Balakirev, zoals het symfonisch gedicht 'Antar'.

Rimski Korsakov, die na 1888 vrijwel uitsluitend opera's schreef (er staan er 14 op zijn naam) heeft misschien toch zijn hoogtepunt bereikt in zijn orkestwerken.

'Antar' (opus 9) treft door de zuiver poëtische, verhalende manier waarop het Arabische sprookje over Antar is uitgebeeld. Het betreft de wonderlijke zaken, die deze kluizenaar beleeft nadat hij zich in de ruïnestad Palmyra heeft teruggetrokken. Qua zekerheid in vormgeving en fantastische instrumentatie is Rimski 15 à 20 jaar later nog rijper in zijn ouverture 'Het Russische Paasfeest', zijn 'Skazka' (= sprookje) en zijn 'Sheherazade'. Dit laatste werk, naar de verhalen uit de Duizend-en-één-Nacht, dankt intussen veel aan Balakirevs'Tamara', dat toen nog niet klaar was, maar dat hij zijn collega vaak op de piano had horen spelen.

1862: Anton Rubinstein (33) wordt directeur van het pas gestichte conservatorium in St. Petersburg

en Tsjaikovski is een van de eerste leerlingen

1862: Edward Grieg (19) vertrekt uit Leipzig en gaat naar Kopenhagen

1862, 22 augustus: Claude Achille Debussy wordt geboren ( † 1918)

1864, 2 mei: Giacomo Meyerbeer in Berlijn overleden (*1791)

1864, 11 juni: Richard Strauss wordt geboren († 1949)

1864: Nikolaj Rubinstein sticht het Conservatorium in Moskou

1864: Fauré (19) verlaat het Conservatorium

1865: Carl Nielsen geboren

1865: Liszt (54) ontvangt in Rome de lagere wijdingen

1865: Peter I. Tsjaikovski (25) wordt benoemd tot docent aan het conservatorium van Moskou na zijn

eindexamen aan het Petersburgse conservatorium

1865, begin mei: Rimsi Korsakov (21) verlaat de marine en voltooit zijn Eerste Symfonie

1865, 29 juli: Robert Schumann (55) sterft in Endenich (*1810)

1865, 8 december: Jean Sibelius wordt geboren († 1957)

1866: Tsjaikovski (26) schrijft de Eerste Symfonie in g-klein ("Winterdromen")

1867: Rimski Korsakov (23) schrijft het symfonisch gedicht "Sadko" en de "Antar"-symfonie

1868: Tsjaikovski (28) maakt kennis met Balakirev en zijn kring. Weinig uitwerking...

1868: Saint-Saëns schrijft zijn Tweede Pianoconcert in G

1869: opening Suezkanaal: Verdi (46) schrijft "Aïda"

1869: Tsjaikovski (29) schrijft de ouverture-fantasie "Romeo en Julia"

1870, Cornelis Dopper in Stadkanaal geboren († 1939)

1871, 1 februari, Alexander Nikolajevitsj Serov in St.Petersburg gestorven (* 1820)

1871: na het debâcle van de Frans-Duitse oorlog zet Fauré (26) het Franse muziekleven op poten

1871: Sigmund Thalberg (zie 1812) sterft

1871: Tsjaikovski (31) schrijft het Eerste Strijkkwartet in D, opus 11

1871: Rimski Korsakov (27) wordt (ondanks gebrek aan scholing) benoemd tot docent aan het Con-

servatorium in St. Petersburg

1872, 6 januari: Alexander Nikolajevitsj Skrjabin († 1915) in Moskou geboren

1872: Tsjaikovski (32) schrijft zijn Tweede Symfonie in c-klein

1872: Tsjaikovski (32) wordt muziekmedewerker van "Moskouse Tijdingen" (tot 1876)

1872: Anton Rubinstein (43) maakt een tournee in Amerika en vestigt zich later in Dresden

1873: Tsjaikovski (33) schrijft "De Storm"

1873: Tsjaikovski (33) schrijft de opera "De Lijfwacht"

1873: Antonin Dvorak (32) componeert 'Hymnus'

1873: Rimski Korsakov (29) schrijft zijn derde Symfonie

1874: Charles Ives geboren († 1954)

1874: Giuseppe Verdi (61) schrijft zijn "Requiem"

1874: Rimski Korsakov (30) volgt Balakirev op als leider van de Vrije Muziekschool

1874: Tsjaikovski (34) schrijft het Tweede Strijkkwartet in F, opus 22

1874: Tsjaikovski (34) schrijft de komische opera "Wakoela de smid"

1875: Thomas Mann geboren († 1955)

1875, 24 januari: première van de "Danse Macabre" van Saint-Saëns (40)

1875, 7 maart: Maurice Joseph Ravel geboren († 1937)

1875: Julius Epstein neemt Gustav Mahler (15) als pianoleerling onder zijn hoede

1875: première van het 1e pianoconcert van Tsjaikovski (35) door Tanajev

1875: Tsjaikovski (35) schrijft zijn Derde Symfonie in D-groot

1876: Tsjaikovski (36) schrijft het Derde Strijkkwartet in es, opus 30

1876: Tsjaikovski (36) schrijft zijn "Marche Slave"

1876, zomer: Tsjaikovski (36) schrijft zijn "Francesca da Rimini"

1876: Antonin Dvorak (35) schrijft zijn pianoconcert

1876: Manuel María de los Dolores de Falla y Matheu geboren († 1946)

1877: Gabriel Fauré (32) wordt assisitent-organist en koordirigent van de Madeleine (Parijs) tot 1896

1877: Verdi (64) schrijft "Otello"

1877: Ernst von Dohnányi geboren († 1960)

1877: Tsjaikovski (37) verlaat Antonia Miljoekoewa na een kortstondig huwelijk.

1877: Tsjaikovski (37) schrijft zijn "Rococo-variaties"

1877: Antonin Dvorak (36) schrijft zijn 'Stabat Mater'

1878, februari: Tsjaikovski (38) voltooit zijn Vierde Symfonie in f-klein

1878, maart: Tsjaikovski (38) werkt aan zijn Vioolconcert opus 35

1878: Tsjaikovski (38) schrijft zijn "Eugen Onegin"

1878: Tsjaikovski (38) neemt ontslag als directeur van het Moskouse conservatorium

1879: Peter van Anrooy geboren († 1954)

1880, 21 januari: première van Rimski Korsakovs 'Meinacht" met een rol voor Fjodor Strawinsky

1880: Tsjaikovski (40) schrijft zijn Vijfde Symfonie in e-klein

1880: Tsjaikovski (40) schrijft zijn fantasie-ouverture "Hamlet" (opgedragen aan Edward Grieg)

1880, september: mevrouw van Meck verbreekt de banden met Tsjaikovski (40)

1880, oktober: Tsjaikovski's (40) "Ouverture 1812" gaat in première.

1880: Antonin Dvorak (39) schrijft zijn vioolconcert

1881, 2 maart: tsaar Alexander II vermoord

1881, 23 maart: Nicolai Rubinstein overleden

1881, 25 maart: Béla Bartók in Nagyszentmiklós geboren († 1945)

1881, 8 (of 20) april: Nikolai Jakovlevitsj Miaskovski (leraar Chatsatoerjan en Kabalevski),† 1950

1881: Tsjaikovski (41) schrijft het Pianotrio in a-klein opus 50

1881, 4 december: wereldpremière van Tsjaikovski's (39) Vioolconcert te Wenen.

1882, 5 juni: Igor Fjodorovitsj Strawinsky wordt in Oranienbaum bij St. Petersburg geboren († 1971)

1882, 16 december : Zoltán Kodály wordt geboren in Kecskemét († 1967)

1883: Gabriel Fauré (38) trouwt met Marie Fremiet

1883: Gustav Mahler (23) wordt benoemd tot 'Musik- und Chordirektor des Königlichen Theaters zu

Kassel'

1883: Rimski Korsakov (39) schrijft zijn enige Pianoconcert

1883: in Tsjechië wordt mede op aandringen van Smetana de Nationale Opera gesticht

1884: Debussy (22) wint de "Prix de Rome" met "l'enfent prodigue"

1884: Debussy (22) reist met Nadezjda von Meck naar Moskou, later naar Italië

1884: Bedrich Smetana overlijdt (*1824)

1884: Rimski Korsakov (40) befint aan zijn opera 'Kerstnacht'

1885, Heitor Villa-Lobos geboren(† 1959)

1885, Tsjaikovski (45) vestigt zich in Maidanowo bij Klin

1885: Leo Weiner geboren († 1960)

1885: Sibelius (20) vertrekt naar Helsinki om muziek en rechten te studeren

1885: Richard Strauss (21) wordt assistent en later opvolger van Hans van Bulöw

1886, 31 juli: Franz Liszt (75) gestorven in Bayreuth (* 1811)

1868: première van de "Orgelsymfonie" van Saint-Saëns (51)

1886: Richard Strauss (22) componeert "Aus Italien"

1887: Debussy (25) vestigt zich weer in Parijs

1887, februari: Tsjaikovski (47) werkt zijn opera "Wakoela, de Smid" om tot "Gouden pantoffeltjes"

1887: Rimski Korsakov (44) schrijft zijn 'Capriccio Espagnol', Shéhérazade' en de ouverture

'Russisch Paasfeest' ,

1888: Debussy (26) bezoekt Bayreuth voor het bezoeken van Wagner-opera's

1888: Richard Strauss (24) componeert "Macbeth" en "Don Juan"

1889: Sibelius (24) vertrekt naar Berlijn om verder te studeren

1889: Rimski Korsakov (45) dirigeert inm Parijs eigen werken

1889: Richard Strauss (25) componeert "Tod und Verklärung"

1890: de Deense componist Niels Vilhelm Gade overlijdt (* 1817)

1890: Antonin Dvorak (49) schrijft zijn 'Requiem'

1891: Tsjaikovski (51) dirigeert zijn eigen muziek in Amerika

1891, 11 april: Sergej Prokofjev geboren op het landgoed Sonzwka, Jekaterinoslav († 5 maart 1953)

1891: Sibelius (26) keert uit Wenen terug naar Finland en beëindigt zijn leerjaren

1892: László Lajtha geboren († 1963)

1892: Jean Sibelius (27) trouwt met Aino Järnefelt

1892: Jean Sibelius (27) maakt zijn debuut met "Kullervo"

1892: Debussy (30) begint aan zijn "l'après-midi d'un faune"

1892: Gabriel Fauré (47) wordt inspecteur voor het muziekonderwijs

1892, voorjaar: Tsjaikovski (52) dirigeert in Hamburg en ontmoet Gustav Mahler

1892, mei: Tsjaikovski (52) gaat aan de rand van het stadje Klin wonen

1892: Tsjaikovski's "Yolanthe" en "De Notenkraker" gaan in première

1892, september: Antonin Dvorak (51) wordt directeur van het National Conservatory in New York

1893: Verdi (80) schrijft "Falstaff"

1893: Peter I. Tsjaikovski (53) wordt doctor h.c van de universiteit van Cambridge

1893, 5 oktober: Peter I. Tsjaikovski (53) dirigeert de première van zijn"Pathétique"

1893, 6 november: Peter I. Tsjaikovski (53) sterft in St. Petersburg (* 1840)

1894: Richard Strauss (30) wordt leider van de Berliner Philharmoniker

1894, 20 november: Anton Rubinstein (65) overleden (*1829)

1895, 16 november: Hindemith wordt geboren († 1963)

1895: Antonin Dvorak (53) schrijft zijn celloconcert

1895: Rimski Korsakov (51) begint te componeren aan 'De gouden haan'

1896: componist Alexander Ritter sterft (* 1813)

1896: Richard Strauss (32) componeert "Also sprach Zarathustra"

1896: Richard Strauss (21) voltooit "Till Eulenspiegels lustige Streiche"

1897: Sibelius (32) krijgt een staatsbeurs en kan zich ongestoord aan het componeren wijden

1897: Richard Strauss (33) componeert "Don Quixote"

1897, 3 april: Johannes Brahms (64) sterft in Wenen aan leverkanker (* 1833)

1897, 14 november: Peppina Verdi sterft

1898, 7 april: openbare uitvoering in Parijs van Verdi's 'Quattro pezzi sacri'

1898: Richard Strauss (34) componeert "Ein Heldenleben"

1899, Sibelius (34) voltooit zijn "Finlandia" opus 26

1899: Béla Bartók (18) begint een 4-jarige studie aan de Akademie in Boedapest

1899, Sibelius (34) voltooit zijn Eerste Symfonie in e-mineur

1899, Ravel (24) schrijft zijn "Pavane pour une infent défunte"

1900: op de Wereldtentoonstelling van Parijs worden werken van Sibelius (35) uitgevoerd, waardoor Finland uit de onbekendheid naar voren treedt

1900: Antonin Dvorak (59) schrijft zijn 'Rusalka'

1901: 27 januari: Giuseppe Verdi (88) sterft (* 1813)

1901: Antonin Dvorak (60) wordt directeur van het Conservatorium in Praag

1902: Prokofjev (11) gaat tot 1903 studeren bij Glière

1902: Sibelius (37) voltooit zijn Tweede Symfonie in D-grote terts

1902, 9 maart: Gustav Mahler (42) huwt Alma Maria Schindler

1902, 30 april: première van Debussy's "Palléeas et Mélissande"

1903, 6 januari: Boris Blacher in Njo Chang geboren († 30-01-75) zie biografie

1903, 25 mei: Aram Chatsatoerjan in Tiflis geboren († 1978)

1903, 15 juni: Gustav Mahler ontmoet in Basel Willem Mengelberg

1903: Vladimir Horowitz geboren († 1989)

1903: Igor Strawinsky (21) neemt les bij Rimski-Korsakov

1903: Richard Strauss (39) componeert "Symphonia Domestica"

1904: Prokofjev (13) gaat tot 1914 studeren aan het conservatorium van St. Petersburg

1904: Gustav Mahler (44) schrijft zijn Vijfde Symfonie

1904, 1 mei: Antonin Dvorak (63) overlijdt (*1841)

1905: Fauré (60) wordt directeur van het Parijse conservatorium

1905: Strawinsky schrijft zijn "Feu d'Artifice"

1905, 2 augustus: Karl Amadeus Hartmann wordt geboren († 1963)

1905: Richard Strauss (41) voltooit zijn "Salome"

1906, 23 december: première van Engelbert Humperdincks "Hänsel und Gretel"

1906, 12 september: Dmitri Sjostakovitsj in St.Petersburg geboren († 1975)

 

MUZIEKLEVEN IN OOST-EUROPA: HONGARIJE

BARTÓK EN KODÁLY

ETNOMUSICOLOGIE

WEST-EUROPA

Volksliederen en bewerkingen met een folkloristische inslag genieten in Nederland een goede reputatie. Dit is te begrijpen, want de volkliedverzamelingen van West-Europa hebben eeuwenlang veilig opgeborgen gelegen in bibliotheken en boekenkasten en wie heeft de durf ze nog weer eens tevoorschijn te halen?

De scheppende kunstenaars negeren het volkslied van hun land en misschien wel terecht, want sinds de opkomst van de atonale muziek is de folklore als zodanig niet meer te gebruiken: volksmuziek blijft namelijk altijd tonaal.

Bovendien is door de steeds stijgende industrialisatie en de sterke toeloop naar de steden het hoofdzakelijk op het platteland florerende volkslied praktisch uitgestorven en nog slechts in zeer kleine mate in West-Europa aanwezig.

OOST-EUROPA

 Een totaal ander beeld krijgt men van de situatie in Oost-Europa. In deze landen is het levende volkslied wél aanwezig en hiervan wordt door de componisten daarginds dan ook wel degelijk gebruik gemaakt.

Hierbij valt nog op te merken, dat de Oosteuropese folkloreschat zowel kwalitatief als kwantitatief het niveau van de Westeuropese overtreft. In de zogenaamde Donaulanden valt deze enorme rijkdom het meest op; het is daarom niet de bedoeling de Zuidelijke Balkanlanden en de uitgestrekte gebieden van de Sovjetunie hier te behandelen.

De overigens zeer aantrekkelijke produkten van de op vele plaatsen nog levende Spaanse folklore bieden een grote rijkdom aan contrasten.

Maar deze muziek is toch veel gelijkluidender wanneer men haar vergelijkt met de enorme veelzijdigheid van de Hongaarse, Slowaakse en Roemeense volksliederen.

Deze bevatten een scala van nuanceringen, van de uiterste tederheid tot de vurigste felheid, afgewisseld door beschouwende en zelfs filosofische momenten. Het is dan ook geen wonder, dat de scheppende kunstenaars hier naar hartelust van hebben geprofiteerd.

BARTÓK EN KODÁLY

Het is voor het Hongaarse muziekleven een groot voorrecht geweest dat in het begin van deze eeuw twee grote componisten, Bartók en Kodály zich tegelijkertijd en doelbewust ook aan een wetenschap, de etnomusicologie, gingen wijden. Deze samenwerking had voor de twee componisten zélf, maar ook voor de volgende componistengeneraties een buitengewoon gelukkig verloop.

Bartók kwam pas in 1906, dus op 25-jarige leeftijd, tezamen met zijn tijdgenoot Zoltán Kodály, met de Hongaarse volksmuziek in aanraking. Dit was de tijd dat Hongarije zich van de voor dit land zo funeste Oostenrijkse overheersing probeerde te bevrijden, ook op cultureel gebied.

Toen trok Bartók, zonder enige steun van regeringswege, naar het platteland, om daar de volksmuziek te noteren. Spoedig hierop volgde een uitbreiding van zijn werkterrein: de buurtvolkeren der Hongaren, later het hele Donaubekken, de Balkan, Marokko, Aziatisch Turkije en Amerika. Misschien was hij wel de enige, die in vier werelddelen volksliederen verzamelde.

De folklore-wetenschap, de etnologie, heeft steeds een zeer grote plaats in Bártoks hart ingenomen. Hij is dan ook uitgegroeid tot de meest competente autoriteit op dit gebied. Met een bijna kinderlijke hartstocht is hij deze wetenschap trouw gebleven. Meermalen heeft hij geschreven en gezegd dat de dagen die hij in de primitiefste omstandigheden buiten bij de boeren doorbracht, de gelukkigste tijd van zijn leven hebben gevormd.

 

 

Zoltán Kodály , de eigenlijke initiatiefnemer van de folkloristische onderzoekingen - Bartók deed pas een jaar later hieraan mee - verdeelt deze in drie drijfkrachten:

1. Het zoeken van een nationale muziekstijl,

2. de belangstelling voor exotische klanken

3. tenslotte de ontwikkeling van de vergelijkende muziekwetenschap.

In sommige landen werd het verlangen naar een nationaal zelfbewustzijn door enkele toondichters zover doorgevoerd dat zij naar het platteland trokken om de melodische schatten van hun volk op te zoeken. Waarschijnlijk is het de Spanjaard Eximeno geweest, die in de 18e eeuw voor het eerst tot de stelling kwam dat elke natie zijn eigen volksmuziek tot grondslag behoort te hebben. Gedurende de 19e eeuw zijn er ook verschillende nationale muziekstijlen ontstaan. Maar pas aan het einde hiervan gingen de beroepscomponisten over tot de registratie van deze verzamelingen."

Verder geciteerd:

"In deze tijd van vermoeidheid van de Europese muziekcultuur en de drang naar vernieuwing werd de aandacht getrokken door de muziek der exotische volkeren. De verwerking van dit materiaal was de tak van de vergelijkende muziekwetenschap. Spoedig zag men in, dat men met de hoofdzakelijk door dilettanten verzamelde gegevens niet veel meer kon uitrichten en men ging naar meer exactheid streven. De tijd scheen nabij dat elk land zijn eigen nationale verzameling op tafel zou leggen. Dat zou dan een geweldige bibliotheek worden en Hongarije zou hierin zeker een ereplaats krijgen."

Tenslotte zegt Zoltán Kodály :

"De twee wereldoorlogen hebben dit alles echter verhinderd. Niet alleen het Hongaarse, maar ook het gedeelte van de verzamelingen der omringende volkeren was onbereikbaar en de uitgave hiervan onmogelijk geworden".

Bartók stierf enkele maanden na het eind van de Tweede Wereldoorlog en heeft de nieuwe tijd niet meer beleefd. Maar Kodály heeft meer dan twee decennia lang de resultaten van zijn levenswerk nog kunnen meemaken.

NIEUWE GENERATIE

Intussen is er in Hongarije een nieuwe generatie opgegroeid; de volksliederenverzamelingen, systematisch geordend, worden nu beheerd door een groot aantal vakmusici en lopen op tot het onwaarschijnlijke getal van meer dan 100.000. En ook de vergelijkende muziekwetenschap bloeit thans in zijn volle glorie.

Bartók en Kodály hadden met het schrijven van hun composities niet de bedoeling om prettig klinkende volksliedbewerkingen à la Liszt of Brahms te vervaardigen. Ze zagen in deze vaak oeroude melodieën de oorsprong van het melodisch element. Hierdoor werken niet alleen in melodisch opzicht, maar ook in harmonisering schablones doorbroken. Ook het contrapunt onderging een vruchtbare vernieuwing.

In hoeverre de invloed van het vele werk dat door Bartók en Kodály is verzet nog zal doorwerken op de levende muziek, is vooralsnog een open vraag, hoewel er aanwijzingen zijn dat er met een gedeeltelijke terugkeer naar tonalere principes rekening gehouden kan worden.

1907: Sjostakovitsj geboren

1907, juli: 'Putzi' Mahler sterft (dochter Maria Anna)

1907: Gustav Mahler (47) dient zijn ontslag in bij de Weense Opera.

1907: Rimski Korsakov dirigeert in Parijs eigen werken

1907, 4 september: Edward Grieg (64) sterft (* 1843)

1908, februari: Rimski Korsakov (64) voltooit zijn 'De gouden haan', dat prompt verboden wordt

1908, 21 juni: Nicolaj Rimski Korsakov (64) sterft in Ljoebensk (*1844)

1908

1908: Richard Strauss (44) wordt tot 1918 directeur van de Koninklijke Opera in Berlijn

1909: Gianandrea Gavazzeni in Bergamo geboren.

1909: Gustav Mahler (49) begint aan zijn Negende Symfonie

1909: Richard Strauss (45) voltooit zijn "Elektra"

1909, 7 oktober: tweede première van Rimski Korsakovs 'De gouden haan', na een jaar verboden te

zijn geweest.

1910: 12 september: eerste uitvoering van Mahlers (50) "achtste"

1910, 28 december: première van Engelbert Humperdincks "Königskinder"

1910: Strawinsky (28) schrijft zijn "de Vuurvogel"

1911, 18 mei: Gustav Mahler (51) sterft in Wenen (* 1860)

1911: Richard Strauss (47) voltooit zijn "Der Rosenkavalier"

1911: Maurice Ravel (36) schrijft zijn "l'Heure Espagnol"

1911, 7 oktober: de pianist Shura Cherkassky wordt in Odessa geboren († 1995)

1912: Richard Strauss (48) voltooit zijn "Ariadne auf Naxos"

1912, 26 juni: Gustav Mahlers (52) Negende Symfonie gaat in Wenen in première

1913: Richard Strauss (49) voltooit zijn "Alpensinfonie"

1913: Strawinsky (31) schrijft zijn "Le Sacre du Printemps"

1913, 28 mei: première van Strawinsky's "Le Sacre du Printemps"

1914: Strawinsky (32) vestigt zich in Zwitserland (tot 1920)

1914: Strawinsky (32) schrijft "Le Rossignol"

1914: Richard Strauss (50) voltooit het ballet "Josephslegende"

1914: Zoltán Kodály (32) schrijft zijn duo voor viool en cello

1915, 27 april: Alexander Nikolajevitsj Skrjabin in Moskou gestorven (* 1872)

1915, 9 december: Elisabeth Schwarzkopf geboren

1915: Zoltán Kodály (33) schrijft zijn sonate voor cello solo

1916: Charles Ives (42) schrijft zijn 4e symfonie

1917: het jaar van de Russische revolutie

1917: Strawinsky (35) schrijft zijn "l' Histoire du Soldat"

1917, zomer: Prokofjev voltooit zijn "Klassieke Symfonie"

 

MUZIEKLEVEN IN OOST EUROPA -1-

KUNST VOOR HET VOLK

 'Kunst is van het volk. Ze heeft haar diepste wortels in de brede massa arbeiders. Ze moet door hen begrepen en bemind worden. Ze moet de kunstenaar in hen opwekken en ontwikkelen.'

Wie deze uitspraken van Lenin leest zal geenszins verbaasd opkijken. Het lijkt de gewoonste zaak van de wereld dat kunst van het volk is, van het volk, waaruit ze is ontstaan.

Toch is onder meer door de interpretaties die zijn opvolgers eraan hebben gegeven het enorme culturele isolement ontstaan, dat de Sovjetunie nog steeds wordt verweten.

Het begint met het jaar van de revolutie: 1917.

Eigenlijk betekende de Russische revolutie aanvankelijk niet zoveel voor de muziek. Temidden van alle onrust vertrok Prokofjev bijvoorbeeld naar het platteland om daar in de zomer van 1917 op zijn gemak zijn beroemde 'Klassieke Symfonie' te schrijven.

Een groot aantal vooraanstaande artiesten vertrok weliswaar naar het Westen - vrijwel allemaal om politieke redenen -, naar concertleven, opera en ballet gingen gewoon door. Immers, Lenin stelde dan wél opvoeding en opleiding boven kunst, maar waar enigszins mogelijk moest de kunst liefst iedereen, tot in de uithoeken van het immense Rusland, bereiken.

 "Onder geen beding verwerpt het Marxisme de waardevolle verworvenheden van het burgertijdperk. Integendeel: het heeft al het waardevolle van 2000 jaar evolutie van het menselijk denken en zijn cultuur geabsorbeerd en opnieuw bruikbaar gemaakt," aldus voorzitter Lenin.

De muziek van Stravinski, Skrjabin, Prokovjev, die van de grote 19e eeuwse componisten en de vooraanstaande westerse meesters tot en met Gustav Mahler en Arnold Schönberg, werd dus ook na de revolutie in de grote steden regelmatig gespeeld.

Tegelijkertijd begon echter de nieuwe regering zich te bezinnen op het wel en wee van de kunst. "kunst voor iedereen' klinkt nu eenmaal eenvoudiger dan het is. Moet de kunst aan iedereen worden aangepast of moet iedereen een zó brede opvoeding krijgen dat hij diezelfde kunst net zo leert waarderen als de elite voorheen?

Eigenlijk waren alle leiders van het eerste uur het erover eens dat slechts een gulden middenweg de juiste oplossing kon bieden. Maar omdat Lenin zelf voor een zo breed mogelijk cultuuraanbod was, bleef het muzikale klimaat in de nieuwe Unie van Sovjetrepublieken lange tijd zeer gunstig voor de meest vooruitstrevende vernieuwingen. Ondanks de steeds grotere organisatorische controle door de staat, het Centraal Comité en de Partij en ook ondanks het enorme gebrek aan geld.

1918: Prokofjev (27) vertrekt naar West-Europa tot 1933 en schrijft zijn 'Symphonie classique'

1918, 25 maart: Claude Debussy (56) sterft (* 1862)

1918, 25 augustus: Leonard Bernstein wordt geboren

1918, 28 september: Strawinsky's (36) 'l'Histoire du Soldat' gaat in première

1918: Richard Strauss (54) wordt tot 1924 directeur van de Weense Opera

1919: Prokofjev (28) voltooit de opera "De liefde van de drie sinaasappelen"

1919: Sibelius (54) voltooit zijn Vijfde Symfonie

1919: Béla Bartók (38) componeert zijn balletpantomime 'De Wonderbaarlijke Mandarijn'

1920: Strawinsky (38) vestigt zich in Parijs (tot 1939)

1920: Strawinsky (38) schrijft zijn "Pulcinella"

 

MUZIEKLEVEN IN OOST EUROPA -2-

EXPERIMENTEN

Rond 1920 was er in de Sovjetrepublieken nog geen kwalitatieve cultuurpolitiek, wel een kwantitatieve: van alles zoveel mogelijk.

Tot 1929 werden de beroemdste musici naar de Sovjetunie uitgenodigd. Allerhande organisaties voor hedendaagse muziek rezen als paddestoelen uit de grond. Tot in de verste hoeken van het nog erg onrustige land werden studio's voor muzikale experimenten ingericht, opdat ook arbeiders en boeren hun toch al schaarse vrije tijd met muziek konden doorbrengen.

In Leningrad en Moskou verschenen de eerste officiële studio's voor elektronische muziek. Overal werden muziekscholen opgericht, vaak in plaatsen waar voorheen nauwelijks kunstmuziek en zeker geen westerse kunstmuziek ten gehore werd gebracht: in Siberië, de Kaukasus, Uzbekistan, Azerbeidzjan, Turkmenia, om maar een paar gebieden te noemen.

Maar... de debatten werden heftiger. Wat moest men nu onder proletarische muziek verstaan? En wat onder Communistische componisten? Steeds meer musici en in muziek geïnteresseerde intellectuelen sloten zich aaneen in kleine organisaties.

Er waren groeperingen die slechts in een ver doorgevoerd avantgardistische de enige mogelijkheid zagen om de "bourgeois"-kunst kwijt te raken.

Naast elkaar bestonden de "Vereniging voor kwarttoonmuziek" en de "Russische organisatie van proletarische musici". Laatstgenoemde groep zag slechts heil in massaal zingen en verfoeide alles wat modern, hedendaags of westers was of klonk. Na Lenins dood werd dit de sterkste organisatie, met de grootste invloed, totdat het Centrale Comité in 1932 alle muziekorganisaties ophief.

 

1921: Prokofjev (30) voltooit het ballet "Le Chout"

1921: Prokofjev (30) voltooit het Derde pianoconcert in C op 26

1921: Richard Strauss (57) voltooit zijn ballet "Slagobers"

1921: Camille Saint-Saëns overleden (*1835)

1921: Maurice Ravel betrekt de villa 'Le Belvédère' in Montfort-l'Amaury

1921: Engelbert Humperdinck overleden (*1854)

1921, december: Prokofjev (30) geeft in Chicago de première van 'De liefde voor drie sinaasappelen'

1922: Strawinsky (40) schrijft zijn "Mavra"

1923: Villa-Lobos (38) voor vier jaar in Parijs

1923: Zoltán Kodály (41) componeert de "Psalmus Hungaricus"

1924: Sibelius (59) voltooit zijn Zevende Symfonie

1924: Strawinsky (42) schrijft zijn concert voor piano en blazers

1924, 4 november: Gabriel Fauré (79) in Parijs gestorven (* 1845)

1925: Ravel (50) schrijft zijn "l'Enfent et les Sortilèges"

 

MUZIEKLEVEN IN OOST-EUROPA: HONGARIJE

BARTÓK EN KODÁLY

 NA BARTÓK EN KODÁLY: EPIGONEN EN MEESTERS

De generatie na Bartók en Kodály had geen gemakkelijke taak. Evenals vele Franse componisten van die tijd (bijvoorbeeld de leden van 'Les Six') die met de erfenis van Debussy en Ravel belast waren, hadden de Hongaarse componisten de enorme invloeden van Bartók en Kodály te verwerken. De nadelen hiervan bleken dan ook duidelijk: de nawerking van hun geniale voorgangers was haast te machtig om daar nog iets nieuws tegenover te stellen. Maar voordelen waren er ook: dankzij Zoltán Kodály's pedagogische activiteiten is er een andere richting ontstaan, die tot een ongekende opleving heeft geleid.

Een groot aantal componisten, die nu aan het werk zijn, beheersen uitstekend de componeerkunst als zodanig en spreiden stuk voor stuk een buitengewone vakkennis ten toon.

 

Enkele leerlingen van Zoltán Kodály :

György Kósa (1897)

Jenö Adám (1896)

Lajos Bárdos (1899)

Ferenc Farkas (1905)

Zoltán Horusitzky (1903)

Pál Járdányi (1920-1966)

Rezsö Sugár (1910)

Ferenc Szabó (1902-1969)

István Szelényi (1904-1972)

Endre Szervánszky (1911-1977)

János Visky (1906-1961)

Odön Pártos (Israël 1906-1977)

Mátyás Seiber (Engeland 1905-1966)

Sándor Veress (Zwitserland 1906)

Tibor Serly (VS 1901)

Géza Frid (Nederland 1904)

 

1926: Sjostakovitsj (19) voltooit zijn "Eerste symfonie"

1926: Sibelius (61) schrijft zijn "Tapiola" opus 112

1926: Zoltán Kodály (44) schrijft zijn "Háry János"

1926: Ton de Leeuw in Rotterdam geboren

1926: Hans Koessler gestorven (*1853, leraar Kodály en Bartók)

MUZIEKLEVEN IN OOST EUROPA -3-

COMPONISTEN

Hoewel de periode tot 1932 duidelijk werd gekenmerkt door die vurige discussies en dus een grote onzekerheid, gingen de meeste componisten voorlopig hun eigen weg. Soms over de al gebaande paden uit de 19e eeuw, soms ver vooruit naar nieuwe horizonten.

De ouderen, waaronder Glazoenov, Glière en Ippolitov-Ivanov, hielden het voorzichtige midden, niet omdat dat moest, maar omdat zij dat zelf, evenals hun publiek, het prettigst vonden. Voor hen bleef de zangerige muziek van Borodin, Moesorgski en Tsjaikovski het belangrijkste uitgangspunt voor een nationale Russische kunst.

Tot deze groep behoort in feite ook Rachmaninov die, evenals Stravinski en Alexander Tserepnin, na de revolutie nooit meer naar zijn vaderland is teruggekeerd, maar in het Westen als een van de grootste Russische componisten en pianisten triomfen vierde.

Meer vooruitstrevend waren hun leerlingen, de jonge componistengeneratie, onder wie Shaporin, Miaskovski, Sjebalin, Chatsatoerjan, Kabalevski en vooral Sjostakovitsj .

In de twintiger jaren kwamen vooral Miaskovski, Sjebalin en Sjostakovitsj naar voren als de nieuwe leiders van de Sovjetmuziek.

Miaskovski kreeg bekendheid als componist van vele prachtige symfonieën.

Sjostakovitsj als de rebel onder de componisten. Vanaf zijn debuut als 19-jarige met de eerste symfonie (1926) gaf elke nieuwe compositie blijk van een op Prokofjev gelijkende felheid en dynamiek, een wat somber karakter en een groot gevoel voor realiteit.

Natuurlijk waren er ook Prokofjev en Stravinski die in het westen zaten en daar al voor de revolutie furore hadden gemaakt bij Diaghilevs 'Ballets Russes'. Na de oorlog was ieder zijn eigen weg gegaan. Maar zij bleven echte Russen, in hun gevoel voor kleuren en lyriek, in hun licht nostalgische ondertoon.

Terwijl Stravinski steeds verder zocht naar een scherp omlijnde helderheid, bleef Prokofjev een oprechte dramaticus, de wat sombere Rus, die in het diepst van zijn hart het liefst naar "moedertje Rusland" terugkeerde. Rond 1930 werd hij echter in het thuisland als een bourgeois-avantgardist gezien omdat zijn werken uit die jaren zo heftig dissonant en nauwelijks optimistisch klinken terwijl diezelfde werken, waaronder de eerste drie pianoconcerten, de eerste symfonieën en de balletten "Chout" en "Le pas d'Acier" in het westen juist golden als de beste voorbeelden van zijn genialiteit en zijn ontembare vitaliteit.

Verschillende malen reisde Prokofjev naar de Sovjetunie voor tournees tot hij in 1933 besloot zich definitief in Moskou te vestigen. Hij had goede hoop daardoor eindelijk voor een zo breed mogelijk publiek, zijn eigen landgenoten, te kunnen schrijven, gesteund door de Staat en de Partij, niet wetend welke moeilijke jaren hem en zijn vakbroeders wachtten.

Tenslotte telde de USSR enkele opmerkelijke avantgardisten, die in navolging van Skrjabin of geheel op eigen initiatief de wereld van atonaliteit exploreerden.

Tot hen behoorden Alexander Mossolov en Nicolai Roslavetz. Roslavetz, die evenals Schönberg in Wenen, met atonale reeksen muziek experimenteerde, was gauw vergeten omdat de Staat dit soort "decadente bourgeois"-technieken verbood, maar Mossolov behield nog enige faam omdat zijn orkestwerk "De Staalfabriek" door velen als het toppunt van proletarische muziek werd gezien.

Door alle moderne technieken werd het werk nog tijdens Stalins regime alsnog als "formalistische" muziek gekwalificeerd en veroordeeld.

1927: Prokofjev (36) voltooit de opera "De Speler" naar Dostojewski (in 1916 begonnen)

1927: Prokofjev (36) voltooit het ballet "Le pas d'acier"

1927: Strawinsky (45) schrijft zijn "Oedipux Rex"

1927: Kodály dirigeert in Amsterdam zijn 'Psalmus Hungaricus'

1928: Strawinsky (46) schrijft zijn "Appolon musagète" en "Le Baiser de la Fée"

1928: Ravel (53) schrijft zijn "Boléro"

1929: Strawinsky (47) schrijft zijn capriccio voor piano en orkest

1930: Charles Ives (56) zegt verzekeringsbaan op en gaat op het platteland leven

1930: Strawinsky (48) schrijft zijn "Psalmensymfonie"

 

ZUID-EUROPA IN DE NEGENTIENDE EEUW (SPANJE)

CONSERVATORIUM TE MADRID

Van het in 1930 door Koningin Maria Christina gestichte Madrileens Conservatorium ging ook voor de scheppende toonkunst een sterke stimulans uit. Weliswaar betrof dit nog niet direct de symfonische muziek, maar de componisten uit de volgende jaren kunnen beschouwd worden als voorlopers en wegbereiders.

Ook de reproduktieve toonkunst begon nu buiten Spanje door te dringen: de Garcia-familie waar het de zang betreft; een violist als Pablo de Sarasate werd een begrip.

De vioolvirtuoos gaf briljante uitvoeringen van werken van b.v. Eduard Lalo ("Symphonie Espagnole") , terwijl hij ook de concerten van Saint-Saëns ten doop hield.

Merkwaardig is dat de scheppende toonkunst als belangrijkste vertegenwoordigers figuren kende als Federico Olmeda, Felipe Pedrell en Francesco Asenjo Barbieri, die in eerste aanleg eigenlijk musicologen waren. Barbieri (1823-1894) was de eerste die, als componist, met de overheersende Italiaanse traditie brak; met dat "Italianisme", waarin vooral een figuur als Emilio (eigenlijk Pascual) Arrietta (1823-1894) werkte.

Barbieri als musicoloog leeft voort door zijn 'Cancionero Barbieri' (1890)

1931: Strawinsky (49) schrijft zijn Vioolconcert

1932: het Centrale Comité in de Sovjetunie heft alle muziekorganisaties op.

1932: Prokofjev (41) schrijft zijn Vijfde pianoconcert in G op. 55

 

MUZIEKLEVEN IN OOST EUROPA -4-

DE STAAT GRIJPT IN

In 1932 greep de Staat voor het eerst in. Het Centraal Comité gaf het bevel alle muziekorganisaties op te heffen. Daarvoor in de plaats kwam een nieuwe componistenvakbond, waaraan in 1939 de zogenaamde "Orgkomitet' het comité voor controle op kwaliteit en ideologie, werd toegevoegd.

Het Centraal Comité bepaalde in het vervolg wat wel en wat niet gecomponeerd en vooral gespeeld mocht worden. De chaos in de kunsten na 1917 had tot niets geleid. De Sovjetcultuur was nog steeds een elitaire zaak en de opleidingsinstituten blonken eerder uit door ideologische anarchie dan door eenheid van visie en scholing.

De oplossing die de partij gaf, was een bijna magische formule: Sociaal Realisme. De componistenbond bracht de taak van de Sovjetcomponist als volgt onder woorden:

'De Sovjetcomponist moet zijn aandacht bovenal richten op de zegevierende vooruitstrevende doelstellingen van de werkelijkheid, op al wat heldhaftig, helder en mooi is. Dit typeert de geestelijke wereld van de Sovjetmens en moet in muzikale beelden vol schoonheid en kracht gestalte krijgen.'

Dat wil zeggen dat de partij na 15 jaar besloten had de gehele Russische cultuur, oud en nieuw, in de politieke propaganda in te schakelen. Het klinkt negatiever dan het is. De Sovjetunie had de grootste moeite om economisch en sociaal het hoofd boven water te houden. Een land, samengesteld uit vele tientallen staatjes met de meest uiteenlopende culturen, een land met een omvang van meer dan 40 miljoen km² - dat is ongeveer vijf maal West-Europa - moest door gezamenlijke inspanning vanuit één ideologie honderd jaren achterstand inhalen!

Door een optimistische kunst dacht de Partij in Moskou veel te kunnen verlichten. Hoop op de toekomst zou een goede stap in de juiste richting zijn en iedereen moest daaraan meehelpen, schrijvers, componisten, cineasten, beeldhouwers, schilders en filosofen. Om de zaken zo simpel mogelijk te stellen werd de term Sociaal Realisme uitgedacht. Maar voor de muziek leverde dat de grootste moeilijkheden op. Immers, wat is Sociaal Realistische muziek en wat niet?

1933: Prokofjev (42) gaat terug naar Rusland tot hij in 1948 in ongenade valt.

1933: Richard Strauss (69) wordt tot 1935 president van de Reichsmusikkammer in Nazi-Duitsland

1933: Richard Strauss (69) voltooit zijn "Arabella"

1933: Zoltán Kodály (51) schrijft zijn "Dansen van Galanta"

1934, Hartmann (29) schrijft zijn kameropera "Des Simplicius Simplicissimus Jugend"

1934, Kodály (52) schrijft zijn 'Jezus en de wisselaars'

1935: Strawinsky (53) schrijft zijn Concert voor twee piano's

1936: Prokofjev (45) voltooit het muzikale sprookje "Peter en de Wolf"

1936: Béla Bartók (55) schrijft zijn : 'Muziek voor snaarinstrumenten, slagwerk en celesta'.

1936: Richard Strauss' (72) schrijft de "Olympische Hymne "voor de spelen in Berlijn

 

MUZIEKLEVEN IN OOST EUROPA -6-

OMGAAN MET SOCIAAL REALISME: "Lady Macbeth"

Aanvankelijk leken de nieuwe stelregels van het Sociaal Realisme in de Sovjetrepubliek nauwelijks iets te veranderen, voor zover het tenminste de gevestigde componisten betrof.

Maar in 1936 barstte de bom. Na een groot aantal zeer succesvolle uitvoeringen werd de opera 'Lady Macbeth' van Sjostakovitsj plotseling verboden. Van Stalin kreeg Andrej Zjdanov opdracht schoonschip te maken in de componistengemeenschap en Sjostakovitsj' avantgardistische en vooral pessimistische opera was een uitstekend doelwit. 'Lady Macbeth' van de schrijver Nicolai Leskov is immers een fel psychologisch drama over liefde, haat en lust, waarin de werkelijkheid van het harde leven geen ruimte laat voor de droomwerkelijkheid van het Sociaal Realisme.

Tekst en muziek werden onmiddellijk verboden als formalistisch en Sjostakovitsj kreeg een flinke reprimande. De componistenbond moest haar leden voortaan beter controleren en door middel van regelmatige discussies en besloten concerten moest zij de componisten leren met de toegestane technieken en de juiste ideologie te werken.

Velen, waaronder Sjostakovitsj en Prokofjev, zochten een uitweg naar de filmmuziek. Anderen legden zich toe op heroïsche programmamuziek en symfonische cantates of op overmatig gebruik van volkselementen, zoals Chatsatoerjan.

Maar gelukkig wist het handjevol vooraanstaande componisten ook na 1936 verschillende meesterwerken te schrijven. Immers: 'in de beperking herkent men de meester'...

Prokofjev schreef zijn beroemde ballet 'Romeo en Julia', het sprookje 'Peter en de wolf' en de filmmuziek bij de film 'Aleksandr Nevski' van Eisenstein.

 

1937: Strawinsky (55) schrijft zijn "Jeu de Cartes"

1937: Béla Bartók (56) schrijft zijn 'Sonate voor twee piano's en slagwerk'

1937, 28 december: Maurice Ravel overleden (* 1875)

1938: Boris Blacher wordt benoemd tot leraar aan het Dresdener Conservatorium (tot 1939)

1938: Prokofjev (47) voltooit de filmmuziek voor "Aleksandr Nevski"

1938: Prokofjev (45) voltooit het ballet "Romeo en Julia"

1938: Strawinsky (56) schrijft zijn "Dumbarton Oaks"

1938: Kodály schrijft de 'Pauwvariaties'

1939: Stravinski (57) vestigt zich in de Verenigde Staten

1939: Kodály schrijft het 'Concert voor orkest'

1939: Cornelis Dopper (69) in Amsterdam gestorven (* 1870)

 

Terwijl het muziekleven in Frankrijk welhaast uit haar voegen barstte, moesten de Duitse componisten zich aanzienlijk inhouden. Met de komst van Hitler vluchtten de Joodse componisten zo snel mogelijk naar veiliger oorden, op de voet gevolgd door een ieder die de gevaren van het naziregime tijdig inzag.

Weil, Hindemith, Dessau, Eisler, Schönberg en velen met hen zochten hun heil in de Verenigde Staten. De enkelen, die achterbleven doken onder, lieten niets meer van zich horen of probeerden nog te redden wat er te redden viel.

 

1940: Prokofjev (49) voltooit de opera "Semjon Kotko"

1940, 27 oktober: premiè van Richard Strauss' (76) "Festmusik zur Feier des 2600 jährigen

Bestehens des Kaiserreiches Japan"

1942, voorjaar: Béla Bartók (61)

1942: Richard Strauss (78) voltooit zijn "Capriccio"

1942: Béla Bartók (61) schrijft zijn 'Concert voor orkest'

1943: Prokofjev (52) voltooit de opera "Oorlog en Vrede" naar Tolstoj (volgende versie 1959)

1943: Prokofjev (52) voltooit de filmmuziek voor "Lermontev"

1944: Richard Strauss (80) voltooit zijn "Metamorphosen"

1945: Prokofjev (54) voltooit de filmmuziek voor "Ivan de Verschrikkelijke"

1945: Prokofjev (54) voltooit zijn '5e symphonie in Bes op.100'

1945: Richard Strauss (81) voltooit zijn Sonatina's voor 16 blaasinstrumenten

1945, 26 september: Béla Bartók (64) in New York gestoven (* 1881)

 

MUZIEKLEVEN IN OOST-EUROPA: HONGARIJE

NA BARTÓK EN KODÁLY

In de naoorlogse jaren, toen de internationale muziekwereld zich naar hartelust nieuwe wegen baande, de tonaliteit afzwoer en de geconcentreerde stijl van Webern, Schönberg en Berg (de Weense school) als uitgangspunt ging beschouwen, bleven de Hongaarse componisten (ook die van de jongere generatie) trouw aan de sterk folkloristisch getinte schrijfwijze en aan de tonaliteit.

Pas in de loop van de zestiger jaren kregen zijn contact met hun experimenterende collega's uit het Westen. Hoewel deze kennismaking duidelijk zijn invloed op hun stijl heeft gehad, valt op dat zij er nog steeds voor zorgden de nog altijd aanwezige neiging tot het gebruik van uniforme, internationaal gebezigde formules te vermijden. Enerzijds door een slechts spaarzame aanwending van folkloristische elementen en anderzijds door een veelvoudig gebruik van het bij uitstek nationaal instrument, het cimbaal.

Enkele van de jongste generatie componisten uit Hongarije uit de school van Kodály :

Atilla Bózy (1939)

Zsolt Durkó (1934)

László Kalmár (1931)

Miklós Kocsár (1933)

György Kurtág (1926)

István Láng (1933)

József Sáry (1935)

 

1946: Strawinsky (64) schrijft zijn "Ebony Concerto"

1946: Prokofjev (55) voltooit het ballet "Assepoester"

1946: Manuel María de los Dolores de Falla y Matheu overleden (*1876)

 

In 1946 werd voor de eerste maal de Internationale vakantiecursus voor nieuwe muziek in kasteel Kranichstein bij Darmstadt georganiseerd. Vanaf dat moment hebben zich alle ontwikkelingen en uitwisselingen op het gebied van de hedendaagse muziek in Darmstadt afgespeeld.

Henze, Fortner, Stockhausen, Maderna, Boulez en na hen honderden jongeren uit alle windrichtingen werden in Darmstadt voorgesteld en instrueerden op hun beurt weer jongere generaties.

Voor velen was Darmstadt dan ook synoniem met avant-garde, de toekomst van de muziek, de laatste snufjes op compositiegebied. Vooral in de jaren vijftig zijn de cursussen in Darmstadt een doorgeefluik van de serialiteit, de aleatoriek, allerhande elektronische procédés, kortom alle technieken die in die tijd actueel zijn.

1947: Charles Ives (73) neemt Pulitzer-prijs in ontvangst (3e symfonie)

1947: Karl Amadeus Hartmann schrijft de Shakespeare-liederen en de Symfonie

1947: Strawinsky (65) schrijft zijn "Agon"

 

Voor de Duitsers en de Oostenrijkers was de periode na 1945 duidelijk een van verwoede wederopbouw.

Waar waren zij twaalf jaar voorheen gebleven? Hoe moesten ze nu verder?

Misschien heeft Wolfgang Fortner de vraag "hoe weer op te bouwen" het duidelijkst beantwoord:

1. We bouwen op door in ons werk recht op ons doel af te gaan.

2. Door de jeugd te helpen die maatstaven te verwerven die voor het eigen werk nodig zijn.

Met de praktische uitwerking van deze antwoorden heeft Fortner samen met Karl Amadeus Hartmann voor de naoorlogse generatie binnen enkele jaren het muziekleven opnieuw tot bloeien gebracht. Als geen ander heeft hij de noodzaak van een duidelijke weg vooruit ingezien en zelf ook ingenomen. Dat blijkt ondermeer uit de indringende Shakespeare-liederen en de symfonie uit 1947, waarin twaalftoonstechniek en een uitzonderlijk helder lijnenspel hand in hand gaan.

De helderheid en Fortners vloeiende lijnenspel zijn aanvankelijk door zijn jonge en begaafde leerling Hans Werner Henze voortgezet.

Met een ongekend veelzijdige produktie heeft Henze alom van zich doen spreken: door zijn elegante lyriek, zijn technisch gemak, zijn knappe beheersing van alle genres, van opera tot kamermuziek en niet in de laatste plaats door zijn durf alle mogelijke stijlmiddelen te hanteren, ongeacht afkomst of techniek.

Vooral met de opera's "Boulevard Solitude" en "Elegie für junge Liebende" heeft Henze wereldroem verworven.

Henzes veelzijdigheid vinden we ook terug bij Fortners generatiegenoot Boris Blacher, die met evenveel plezier de meest uiteenlopende genres en stijlen heeft gehanteerd, van dodecafonie tot jazz, van cabaret tot opera.

Niet voor niets was Blacher van mening dat een componist schrijven moet, wat hij plezierig vindt.

Voor de oorlog had hij al van zich doen spreken: toen reeds werden zijn composities door de grote Duitse orkesten uitgevoerd.

Maar na 1945 heeft Blacher zich ontwikkeld tot een buitengewoon invloedrijk en origineel componist.

Grote bekendheid kreeg zijn vinding van de variabele metriek, een systeem waarin, als in de dodecafonie de toonhoogte, nu het metrum in een reeks wordt gebracht.

Een goed voorbeeld hiervan is in de "Ornamente voor piano" te vinden, met achtereenvolgens de maatindicaties 2/8, 3/8, 4/8, 5/8 tot 9/8 en weer terug. Hierdoor krijgt de muziek een opvallende buigzaamheid en "swing".

Ook in de "Abstrakte Oper nr. 1" heeft Blacher deze techniek gehanteerd. Maar daarnaast heeft hij in deze opera op ongemeen originele wijze zonder bestaande woorden te gebruiken emoties als angst, liefde, pijn en paniek in kaart gebracht.

De derde meester van de naoorlogse wederopbouw was Karl Amadeus Hartmann, die al in oktober 1945 in München de bekende "Musica Viva" -concerten in het leven riep.

Sinds 1933 had hij slechts voor zijn bureaulade geschreven, op veertigjarige leeftijd moest zijn carrière nog beginnen.

Tenslotte hebben ook Harald Genzmer en in mindere mate Werner Egk een zeker invloed gehad in de eerste decennia na de oorlog.

1948: Strawinsky (56) schrijft zijn "Mis"

1949, 8 september: Richard Strauss overleden (* 1864)

1949, pianist Emanuel Ax geboren

1950, 8 augustus: Nikolai Jakovlevitsj Miaskovski (leraar Chatsatoerjan en Kabalevski) in Moskou

overleden (*1881)

 

MUZIEKLEVEN IN OOST EUROPA -(9)?-

CULTURELE DOOI

Na de dood van Miaskovski (1950) en Prokofjev bleef Sjostakovitsj alleen achter als de enige grote Sovjetcomponist. Intussen waren Zjdanov en Stalin ook overleden en begon in de Sovjetunie de grote campagne van de Stalinisatie. De door Zjdanov aangeklaagde componisten werden officieel in ere hersteld. Tijdens de regering van Chroetsjtsjov werden de grenzen van het Sociaal Realisme aanzienlijk verlegd. Impressionisme en expressionisme werden allengs goedgekeurd, gevolgd door dodecafonie en atonaliteit.

Rond 1960 leek het er zelfs op dat door de vele culturele verdragen met het Westen de dodecafonie en het serialisme officieel zouden worden toegestaan. Maar dat was schone schijn. Het werd net zo min verboden als getolereerd. Nog steeds werd door de Orgkomitet bepaald of een compositie aan de eisen voldeed. Zo niet, dan moest de componist het werk maar zelf aan de man brengen, hetgeen in de Sovjetunie praktisch onmogelijk was.

Intussen moeten we niet vergeten dat ook het Westen een cultuurpolitiek kent. Per slot wordt, net als in de communistische landen, ook in de kapitalistische maatschappij de kunst door de gemeenschap, dat wil zeggen door de staats- of gemeentesubsidies betaald. En een absoluut objectief oordeel is ook daar niet mogelijk.

Tussen 1945 en 1975 waren er in het Westen minstens zoveel minder vooruitstrevende componisten wier muziek nauwelijks werd uitgevoerd (te ouderwets!), als in de Sovjetunie omgekeerd het geval was. Nu blijken de beide wegen naar hetzelfde doel te leiden, namelijk naar de behoefte aan een beter contact met een bredere publiekslaag. De Sovjetcomponist streeft daarbij naar een grotere verscheidenheid van aanbod, de Westerse componist naar een directer emotioneel contact. De toekomst voor beide groepen wordt uiteindelijk toch door het publiek bepaald.

Tot nu toe is Sjostakovitsj nog steeds de voornaamste Russische componist. Na zijn dood in 1975 bleek dat zelfs duidelijker dan voorheen.

Als geen ander heeft hij de door hem zo fel verworpen technieken als atonaliteit en dodecafonie in zich opgenomen en zinvol in zijn muziek gebruikt.

Na 1965 won deze aan expressiviteit door een knappe beheersing van dramatiek, een groot gevoel voor melodie en klankkleur en een ongekende eerlijkheid in alles wat hij heeft geschreven. Vooral de laatste strijkkwartetten en symfonieën tonen hem als een van de belangrijkste 20e eeuwse componisten.

Ook Chatsatoerjan werd in het westen bijzonder populair, hoewel met slechts een handvol composities, waaronder de balletten 'Spartacus' en 'Gayaneh'.

De andere componisten bleven min of meer achter het IJzeren Gordijn verborgen. Van de jongere kunstenaars werden aanvankelijk alleen de officieel getolereerde, dus wat behoudende toondichters bekend, zoals Sjtsjedrin en Khrennikov. Maar na 1965 bleek de USSR verschillende avantgardisten te tellen, die vaak in het grootste geheim en zelfs met enig gevaar hun eigenzinnige weg gingen.

Toen rond 1970 muziek van deze componisten, waaronder Denisov, Volkonski, Schnittke en Pärt in Europa werd uitgevoerd, viel deze wat tegen omdat zij dezelfde of soms al wat verouderde avantgarde-technieken gebruikten als de jonge westerse componisten. De plotselinge stilzwijgende goedkeuring om avantgarde-technieken toe te passen maakte dat vele jongeren zich overaten aan dit 'Westers genot' terwijl de Westerse avant-garde zich alweer voorbereidde op neo-romantiek en minimal music.

Zo bevinden we ons nu in een onzekere tijd. Wie zal Sjostakovitsj opvolgen? Arvo Pärt, Alfred Schnittke, Edison Denisov, Valentin Silverstrov of toch een van de meer behoudende componisten zoals Moissei Vainberg, Eino Tamberg, Andrej Petrov, Rodion Sjtsjedrin, Kara Karayev en Boris Tischenko?

Moedertje Rusland is nog steeds een vruchtbaar land voor kunst en cultuur. Elke bevolkingsgroep moet dan echter wel in haar eigen nationale waarde en elke mens in zijn creatieve vrijheid worden gelaten. Immers, verscheidenheid is een grote rijkdom en de culturele bronnen die overal in de Sovjetunie sedert 1917 zijn aangeboord lijken vooralsnog onuitputtelijk.

 

Vooral in de jaren vijftig zijn de internationale vakantiecursussen voor nieuwe muziek in kasteel Kranichstein bij Darmstadt een doorgeefluik van de serialiteit, de aleatoriek, allerhande elektronische procédés, kortom alle technieken die in die tijd actueel zijn.

1951: Strawinsky (69) schrijft zijn "Rake's Progress"

1953: Boris Blacher wordt benoemd tot directeur van de Musikhochschule in Berlijn (tot 1970)

1953: Prokofjev (62) schrijft zijn '7e Symphonie in cis opus 131'

1953, 5 maart: Sergej Prokofjev (62) sterft in Moskou (*1891)

1953: Valerie Gergiev geboren

1954: Charles Ives (80) gestorven (* 1874)

1954: Peter van Anrooy (75) gestorven (* 1879)

1955: Thomas Mann (80) gestorven (* 1875)

1955: Strawinsky (73) schrijft zijn "Canticum Sacrum"

1955: Yo-Yo Ma geboren in Parijs

1957, 19 augustus: première van Bernsteins "Westside-Story"

1957, 20 september: Jean Sibelius sterft (* 1865)

1957: Strawinsky (75) schrijft zijn "Threni"

1959: Prokofjev (68) voltooit de 2e versie van "Oorlog en Vrede" naar Tolstoj (eerste versie 1943)

1959: Heitor Villa-Lobos (74) gestorven (* 1885)

1959: Strawinsky (77) schrijft zijn "Movements voor piano en orkest"

1960: Boris Blacher wordt hoogleraar aan de Technische Hogeschool in Berlijn voor Elektronische Muziek

1960: Ernst von Dohnányi gestorven (*1877)

1960: Leo Weiner gestorven (* 1885)

1962: Strawinsky (80) voltooit "The Flood"

1963: László Lajtha gestorven (*1892)

1963, 5 december: Karl Amadeus Hartmann overlijdt (* 1905)

1963, 28 december: Paul Hindemith overlijdt (* 1895)

1966: Strawinsky (84) schrijft zijn "Requiem Canticles"

1967: 6 maart sterft Zoltán Kodály (* 1882)

1970: Anne Akiko Meyers (violiste) wordt in San Diego, Californië geboren

1970: Lawrence Renes geboren

1971, 6 april: Igor Stravinski (89) overlijdt in New York (* 1882)

1974: Mstislaw Rostropovitsj vlucht met Galina Visjnesjkaja uit de Sovjetunie

1974: Emanuel Ax (25) wint in Tel Aviv het eerste Arthur Rubinstein Pianoconcours

1975, 9 augustus: Dmitri Sjostakovitsj in Moskou overleden (*1906)

1978, 1 mei: Aram Chatsatoerjan in Moskou overleden (*1903)

1988: Valeri Gergjev wordt benoemd tot dirigent van het Kirov-Theater

1989: Vladimir Horowitz (86) overleden (* 1903)

1989: Herbert von Karajan overleden

1995, 27 december: de pianist Shura Cherkassky (86) in Londen gestorven (* 1909)

1996, 5 februari: Gianandrea Gavazzeni in Bergamo gestorven (* 1909)

1996, 3 juni: Ton de Leeuw in Parijs gestorven (*1926)

 

MUZIEKLEVEN IN OOST EUROPA -5-

SOCIAAL REALISTISCHE MUZIEK

Omdat de beslissingen over de vraag: wat is Sociaal Realistische muziek en wat niet steeds weer door het Centraal Comité in de Sovjetunie werden genomen, al dan niet geadviseerd door de componistenbond en de Orgkomitet, moesten de Russische componisten nogal eens van koers veranderen. De muziek van Beethoven was echter een goed voorbeeld van wat de partij voor ogen stond. Ondanks enkele melancholische momenten is zij toch altijd weer heldhaftig en optimistisch. De melodieën zijn helder, de opbouw is klassiek, het laatste deel is een duidelijke apotheose van de gehele compositie. Zelfs de eenvoudigste arbeider kan daar met genoegen naar luisteren, concludeerde de partij.

Alles wat daar niet op leek (ideologisch) werd onder de term 'formalistisch' geschoven: dus avantgardistisch, atonaliteit, pessimisme, impressionisme, expressionisme, enz.

Sociaal Realisme en Formalisme kwamen lijnrecht tegenover elkaar te staan en in politiek moeilijke tijden bestond er geen tussenweg!

Een andere consequentie van deze Partij-ideologie was dat honderden componisten met eenzelfde resultaat moesten komen en slechts hun individualisme konden uiten in kleine details, in een steeds moeilijker te realiseren melodische en harmonische vindingrijkheid en met gebruik van lokale volksmuziek.

De staat eiste bovendien dat de componisten zich bezighielden met heldhaftige cantates, jubelende koorwerken en programmatische muziek waarin de grootheid van het communisme en zijn arbeiders tot klinken kwam. Men zocht naar conformiteit: allen dezelfde ideologie, maar het resultaat was al te vaak uniformiteit. Niet voor niets waarschuwde Prokofjev zijn landgenoten tegen het gevaar van provincialisme in de kunst. Immers, veel minder getalenteerde componisten volgen blindelings de partijlijn, terwijl slechts enkele vooraanstaande kunstenaars de creatieve en morele kracht konden bundelen om door diplomatiek manoeuvreren hun terrein wat te vergroten.

 

 

DUITSLAND EN OOSTENRIJK IN DE 19E EEUW

'NATIONALE' MUZIEK: DE BOHEEMSE (TSJECHISCHE) SCHOLEN

Smetana (1824-1884) is een van de grootste nationale Tsjechische componisten. Het 'volks-eigene' was een van de grondslagen van zijn muziek met -als ander element - de verworvenheden van de muzikale hervormingen van de nieuwe tijd. Deze waren neergelegd in de Berlioz - Liszt - Wagner lijn. Dat 'volkseigene' betrof vooral ook de dansritmen van zijn land, waaronder in het bijzonder de Polka. Daarvoor ruimde hij - onder andere - een plaats in het tweede deel van zijn Eerste strijkkwartet. Dat kwartet is - als een echt Smetanawerk - programmatisch en wel autobiografisch: het draagt de naam 'Aus meinem Leben".

Het 'nationalisme in de muziek' stond bij Smetana voorop en zijn voldoening moet groot zijn geweest, toen eindelijk in 1883 de Nationale Opera werd gesticht. Jarenlang is ernaar gestreefd om een Tsjechisch Nationaal Theater te stichten.

Smetana was ook dirigent, totdat doofheid hem dat belette. Ook speelde hij voortreffelijk piano en droeg een aantal pianostukken op aan Liszt, met wie hij zijn leven lang bevriend is geweest.

Eén trek blijft in zijn werken de boventoon voeren: zijn land. En dat uitte zich zowel in werken van grote omvang ('Fantasie op Tsjechische volksliederen' voor piano en orkest) als in intieme bezetting ('Aus der Heimat' voor viool en piano).

Naast Smetana staat zijn tijdgenoot Antonin Dvorak (1841-1904), eveneens als een belangrijk vertegenwoordiger van de Nationale Boheemse (Tsjechische) muziek. Beiden konden beschikken over een nimmer opdrogende bron van muzikale inspiratie. Opvallend is dat Smetana dan bij uitstek de 'vakman' is, die door scholing bij enkelen van zijn tijdgenoten het métier tot in alle finesses beheerste. Dvorak is de man, die - zo lijkt het althans - moeiteloos concipieerde en componeerde. Dat men daaruit geen lagere waardering mag afleiden blijkt wel uit het klinkend resultaat van zijn werken. Zijn muziek is nog steeds 'springlevend' en weet een groot publiek te boeien.

DE ITALIAANSE EENHEID

Sinds het einde van de oudheid, omstreeks 400 na Chr., was Italië, eens het bloeiende hart van het Romeinse rijk, verbrokkeld en onderworpen aan vreemdelingen.

Het begon met op akkerland beluste Germaanse stammen: Ostro-Goten en Longobarden. Ze werden gevolgd door Arabieren, Duitse keizers, Franse kruisridders, Noormannen.

Het leek alsof voor Europa het oude Italië een soort jachtgebied was. Vaak werden conflicten tussen de groten op Italiaans grondbezit uitgevochten.

Maar voor het zonnige schiereiland had dat ook het voordeel dat er perioden waarin er een zekere machtsvacuüm bestond, een tijd dus waarin de "groten" zo met hun eigen problemen bezig waren, dat ze even geen tijd voor Italië hadden.

In zo'n rustpoos ontstond de bloeiende renaissance van het Trecento en Quattrocento. Maar ook deze tijd, die voor de bewustwording van Italië als natie zo belangrijk was, werd weer gevolgd door duisternis, waarin Habsburg en Valois, later Bourbon, elkaar de macht betwistten. Een relatief rustpunt vormde in dezen de Kerkelijke Staat, het gebied waarover de Paus van Rome tevens wereldlijk heerser was.

Voor veel Italianen leek Napoleon I de redder. Immers, tot op zekere hoogte herstelde hij de eenheid, hoewel een groot deel van het schiereiland, waaronder Rome, rechtstreeks bij Frankrijk was ingelijfd. Maar het Wener Congres dat nauwelijks rekening wenste te houden met de verlangens van de volkeren, verbrak de Napoleontische eenheid en vergrootte tevens de invloed van de Oostenrijkers, die direct of indirect -via het aanstellen van overtollige aartshertogen over Italiaanse vorstendommetjes- geheel Italië ten noorden van de Kerkelijke Staat beheersten.

Maar ook in Italië had het Napoleontische bewind het een en ander losgemaakt. Dat werd vooral merkbaar toen na de terugkeer van de oude toestanden een pijnlijke, soms kinderachtige reactie begon, geïnspireerd door Metternich en de Grote Alliantie.

Opstanden en relletjes in 1820, 1830, en 1848 die ontstonden onder invloed van de onrust elders in Europa, mislukten faliekant.

Maar voor de Italianen was er één lichtpunt, en dat was het koninkrijk Sardinië, dat zich, mede onder de invloed van de liberale stroming, tot een redelijk vrijzinnig bestuurde staat had ontwikkeld. Bovendien was Sardinië -dat niet alleen het gelijknamige eiland, maar ook het Noorditaliaanse gebied in grofweg de driehoek Genua-Turijn-Milaan omvatte- de Oostenrijkers zeer vijandig gezind.

CAVOUR

De sleutel tot het latere Sardijnse succes lag in de staatkundige hervormingen van minister Cavour, een doorgewinterde liberaal, die in samenwerking met "zijn" koning Victor Emanuel II vanaf 1852 onvermoeibaar zou strijden voor het ideaal van de Italiaanse eenheid. Zijn politieke hervormingen, maar ook de steun die hij aan Engeland en Frankrijk gaf tijdens de Krim-oorlog, gaven hem bij de Grote Mogendheden een uitstekende naam. Vooral Frankrijk onder Napoleon III was zeker bereid Sardinië in de moeilijkheden met Oostenrijk bij te staan.

Natuurlijk zal Napoleon II wel weer gedacht hebben aan uitbreiding van zijn eigen invloed in Italië, maar zo Cavour dit ten volle besefte, moet hij dit als een van latere zorg zijnde bijkomstigheid terzijde hebben geschoven.

Toch aarzelde de Franse keizer om in zijn jonge jaren reeds gegeven belofte gestand te doen. als lid van het geheime genootschap der Carbonari had hij plechtig gezworen al zijn krachten te zetten voor de Italiaanse eenwording.

De liberalen in Italië werden ongeduldig en vroegen zich af wanneer hun keizerlijke helper de handen uit de mouwen zou steken.

Dat gebeurde nadat Napoleon in januari 1858 op het nippertje bij een bomaanslag gepleegd door de Italiaan Orsini, aan de dood was ontsnapt.

Napoleon begreep, dat het de Italianen ernst was en reeds vier maanden later vond een uiterst geheime ontmoeting plaats met Cavour in het kleine Vogezenstadje Plombières, waar de heren tot in details een alliantie tussen Frankrijk en Sardinië bespraken. De inhoud van de overeenkomst tussen beide landen was even eenvoudig als sluw: Sardinië zou een oorlog met Oostenrijk uitlokken, daarbij de steun van Frankrijk ontvangen, vervolgens de Oostenrijkse bezittingen in Italië annexeren en aan Frankrijk in ruil voor bewezen diensten Savoye en Nice afstaan.

Het ging er nu alleen maar om het spelletje zo te spelen, dat Oostenrijk als eerste naar de wapens zou grijpen, iets waar de bondgenoten uitstekend in slaagden.

Keizer Franz Joseph I dirigeerde zijn legermacht naar Sardinië, maar moest eerst bij Magenta en vervolgens bij Solferino erkennen, dat de combine Napoleon-Victor Emanuel hem de baas was.

SOLFERINO

De slag bij Solferino kreeg op een ander terrein een wereldwijde betekenis, en wel door de aanwezigheid van een Zwitserse schrijver: Jean Henri Dunant.

Als neutraal waarnemer was hij zo geschokt door het lijden van aan hun lot overgelaten gewonden, dat hij zijn ervaringen in boekvorm publiceerde.

"Un souvenir de Solferino" deed een beroep op de Europese leiders en regeringen om zich in te spannen voor een verbetering van het lot van oorlogsslachtoffers. Zijn voorstellen vonden grote weerklank en leidden in 1864 tot het sluiten van de Conventie van Genève. De neutraliteit van het Rode Kruis op het witte veld deed zijn intrede in de oorlogsvoering.

Aan de overwinningsroes van Solferino kwam echter spoedig een einde. Op eigen houtje, dus zonder ruggespraak met Sardinië, sloot Napoleon een wapenstilstand met Franz Joseph.

Politieke druk van de zijde van Pruisen en Rusland was zeker niet vreemd aan dat besluit, maar een veel schilderachtiger motief voor de neef van de "grote" Napoleon was dat hij tot tranen toe geschokt was door het mede door zijn toedoen aangerichte leed op de slagvelden, vooral te Solferino.

Maar hoewel de Italianen nu aan hun lot waren overgelaten, bleek de eenheidsbeweging niet meer te stuiten.

GARIBALDI

Cavour besloot de zaken grootser aan te pakken en stuurde Garibaldi met zijn schaar van zogenaamde roodhemden naar Sicilië, waar een opstand was uitgebroken tegen het bewind van de reactionaire koning Frans II. Men zou deze Garibaldi een soort beroepsvrijheidsstrijders kunnen noemen.

Vurig republikein en voorvechter van de Italiaanse eenheid, op zijn tijd scheepskapitein, industrieel ondernemer en landbouwer, al deze activiteiten gespreid over drie werelddelen, werd Garibaldi tenslotte het symbool van de Italiaanse vrijheidsstrijd. In korte tijd wist hij Sicilië en Zuid-Italië aan zijn zijde te brengen.

Als goed republikein liet hij in de veroverde gebieden meteen de republiek uitroepen. Toen Garibaldi echter de Kerkelijke Staat naderde, greep Cavour snel in. Voor hem, voorstander van de monarchie, was één republiek genoeg. Hij stuurde een Sardinisch leger naar het Zuiden, dat in de buurt van Napels contact maakte met Garibaldi, die omwille van de eenheid zijn eigen plannen opgaf en zich aansloot bij Victor Emanuel. In wezen was de Italiaanse eenheid met deze operatie voltooid, afgezien van Venetië en Rome, welke gebieden pas in 1866 respectievelijk 1870 bij het nieuwe koninkrijk Italië werden gevoegd.

RUSLAND TOT 1917

HET MACHTIGE HOOPJE: Balakirev - Moesorgski - Borodin - Rimski Korsakov - Cui

RIMSKI KORSAKOV

De persoonlijkheid van Rimski Korsakov was een totaal andere dan die van Balakirev, Borodin en Moesorgski: hun componeren was gehoorzamen aan een sterke innerlijke stem die voortkwam uit hun karakter, artistieke overtuiging en smaak, terwijl Rimski Korsakov de muziek meer beschouwde als een speeltuin waarvan hij alle toestellen en hun mogelijkheden met kinderlijk plezier uitprobeerde.

Daarom vond hij vakmanschap op elk muzikaal terrein zo belangrijk. Hij studeerde zelf grondig vakken als het contrapunt van de oude polyfonisten omdat hij vond dat Balakirev hem dat onvoldoende had bijgebracht en instrumentatie, want met die vakken kon je nog gevarieerder gebruik van alle muziekelementen maken.

Rimski Korsakov, die zelf niet gelovig was en sceptisch stond tegenover metafysische zaken, bezong in zijn descriptieve orkestmuziek en zijn opera's de meest irreële onderwerpen, zoals sprookjes, legendes, maar ook religieuze thema's. De muziek was voor hem de sprookjeswereld, die hij in zijn dagelijkse leven niet duldde, maar de fantastische effecten in zijn partituren waren wel met nuchter overleg bedacht en geconstrueerd. Met de charme van zijn melodieën en zijn vernuftig exploreren van de orkestrale kleurencombinaties bereikt Rimski Korsakov intussen fascinerende, fantastische resultaten. Ook in het bedenken van nieuwe, onverwachte akkoord-opeenvolgingen om zijn sprookjeswereld verrassender te maken, ging hij steeds verder. Wie zijn laatste opera ('De gouden haan', 1907) vergelijkt met zijn vroegere werken op dat gebied uit de jaren '70 merkt goed hoeveel zijn gebruik van de materie aan diversiteit gewonnen had. Maar er was ook iets verloren gegaan van de eerlijke, echt Russische esthetiek die kenmerkend is voor de vroege werken, gecomponeerd onder de supervisie van Balakirev, zoals het symfonisch gedicht 'Antar'.

Rimski Korsakov, die na 1888 vrijwel uitsluitend opera's schreef (er staan er 14 op zijn naam) heeft misschien toch zijn hoogtepunt bereikt in zijn orkestwerken.

'Antar' (opus 9) treft door de zuiver poëtische, verhalende manier waarop het Arabische sprookje over Antar is uitgebeeld. Het betreft de wonderlijke zaken, die deze kluizenaar beleeft nadat hij zich in de ruïnestad Palmyra heeft teruggetrokken. Qua zekerheid in vormgeving en fantastische instrumentatie is Rimski 15 à 20 jaar later nog rijper in zijn ouverture 'Het Russische Paasfeest', zijn 'Skazka' (= sprookje) en zijn 'Sheherazade'. Dit laatste werk, naar de verhalen uit de Duizend-en-één-Nacht, dankt intussen veel aan Balakirevs 'Tamara', dat toen nog niet klaar was, maar dat hij zijn collega vaak op de piano had horen spelen.

MUZIEKLEVEN IN OOST EUROPA -1-

KUNST VOOR HET VOLK

'Kunst is van het volk. Ze heeft haar diepste wortels in de brede massa arbeiders. Ze moet door hen begrepen en bemind worden. Ze moet de kunstenaar in hen opwekken en ontwikkelen.'

Wie deze uitspraken van Lenin leest zal geenszins verbaasd opkijken. Het lijkt de gewoonste zaak van de wereld dat kunst van het volk is, van het volk, waaruit ze is ontstaan.

Toch is onder meer door de interpretaties die zijn opvolgers eraan hebben gegeven het enorme culturele isolement ontstaan, dat de Sovjetunie nog steeds wordt verweten.

Het begint met het jaar van de revolutie: 1917.

Eigenlijk betekende de Russische revolutie aanvankelijk niet zoveel voor de muziek. Temidden van alle onrust vertrok Prokofjev bijvoorbeeld naar het platteland om daar in de zomer van 1917 op zijn gemak zijn beroemde 'Klassieke Symfonie' te schrijven.

Een groot aantal vooraanstaande artiesten vertrok weliswaar naar het Westen - vrijwel allemaal om politieke redenen -, naar concertleven, opera en ballet gingen gewoon door. Immers, Lenin stelde dan wél opvoeding en opleiding boven kunst, maar waar enigszins mogelijk moest de kunst liefst iedereen, tot in de uithoeken van het immense Rusland, bereiken.

"Onder geen beding verwerpt het Marxisme de waardevolle verworvenheden van het burgertijdperk. Integendeel: het heeft al het waardevolle van 2000 jaar evolutie van het menselijk denken en zijn cultuur geabsorbeerd en opnieuw bruikbaar gemaakt," aldus voorzitter Lenin.

De muziek van Stravinski, Skrjabin, Prokovjev, die van de grote 19e eeuwse componisten en de vooraanstaande westerse meesters tot en met Gustav Mahler en Arnold Schönberg, werd dus ook na de revolutie in de grote steden regelmatig gespeeld.

Tegelijkertijd begon echter de nieuwe regering zich te bezinnen op het wel en wee van de kunst. "kunst voor iedereen' klinkt nu eenmaal eenvoudiger dan het is. Moet de kunst aan iedereen worden aangepast of moet iedereen een zó brede opvoeding krijgen dat hij diezelfde kunst net zo leert waarderen als de elite voorheen?

Eigenlijk waren alle leiders van het eerste uur het erover eens dat slechts een gulden middenweg de juiste oplossing kon bieden. Maar omdat Lenin zelf voor een zo breed mogelijk cultuuraanbod was, bleef het muzikale klimaat in de nieuwe Unie van Sovjetrepublieken lange tijd zeer gunstig voor de meest vooruitstrevende vernieuwingen. Ondanks de steeds grotere organisatorische controle door de staat, het Centraal Comité en de Partij en ook ondanks het enorme gebrek aan geld.

MUZIEKLEVEN IN OOST EUROPA -2-

EXPERIMENTEN

Rond 1920 was er in de Sovjetrepublieken nog geen kwalitatieve cultuurpolitiek, wel een kwantitatieve: van alles zoveel mogelijk.

Tot 1929 werden de beroemdste musici naar de Sovjetunie uitgenodigd. Allerhande organisaties voor hedendaagse muziek rezen als paddestoelen uit de grond. Tot in de verste hoeken van het nog erg onrustige land werden studio's voor muzikale experimenten ingericht, opdat ook arbeiders en boeren hun toch al schaarse vrije tijd met muziek konden doorbrengen.

In Leningrad en Moskou verschenen de eerste officiële studio's voor elektronische muziek. Overal werden muziekscholen opgericht, vaak in plaatsen waar voorheen nauwelijks kunstmuziek en zeker geen westerse kunstmuziek ten gehore werd gebracht: in Siberië, de Kaukasus, Uzbekistan, Azerbeidzjan, Turkmenia, om maar een paar gebieden te noemen.

Maar... de debatten werden heftiger. Wat moest men nu onder proletarische muziek verstaan? En wat onder Communistische componisten? Steeds meer musici en in muziek geïnteresseerde intellectuelen sloten zich aaneen in kleine organisaties.

Er waren groeperingen die slechts in een ver doorgevoerd avantgardistische de enige mogelijkheid zagen om de "bourgeois"-kunst kwijt te raken.

Naast elkaar bestonden de "Vereniging voor kwarttoonmuziek" en de "Russische organisatie van proletarische musici". Laatstgenoemde groep zag slechts heil in massaal zingen en verfoeide alles wat modern, hedendaags of westers was of klonk. Na Lenins dood werd dit de sterkste organisatie, met de grootste invloed, totdat het Centrale Comité in 1932 alle muziekorganisaties ophief.

MUZIEKLEVEN IN OOST EUROPA -3-

COMPONISTEN

Hoewel de periode tot 1932 duidelijk werd gekenmerkt door die vurige discussies en dus een grote onzekerheid, gingen de meeste componisten voorlopig hun eigen weg. Soms over de al gebaande paden uit de 19e eeuw, soms ver vooruit naar nieuwe horizonten.

De ouderen, waaronder Glazoenov, Glière en Ippolitov-Ivanov, hielden het voorzichtige midden, niet omdat dat moest, maar omdat zij dat zelf, evenals hun publiek, het prettigst vonden. Voor hen bleef de zangerige muziek van Borodin, Moesorgski en Tsjaikovski het belangrijkste uitgangspunt voor een nationale Russische kunst.

Tot deze groep behoort in feite ook Rachmaninov die, evenals Stravinski en Alexander Tserepnin, na de revolutie nooit meer naar zijn vaderland is teruggekeerd, maar in het Westen als een van de grootste Russische componisten en pianisten triomfen vierde.

Meer vooruitstrevend waren hun leerlingen, de jonge componistengeneratie, onder wie Shaporin, Miaskovski, Sjebalin, Chatsatoerjan, Kabalevski en vooral Sjostakovitsj .

In de twintiger jaren kwamen vooral Miaskovski, Sjebalin en Sjostakovitsj naar voren als de nieuwe leiders van de Sovjetmuziek.

Miaskovski kreeg bekendheid als componist van vele prachtige symfonieën.

Sjostakovitsj als de rebel onder de componisten. Vanaf zijn debuut als 19-jarige met de eerste symfonie (1926) gaf elke nieuwe compositie blijk van een op Prokofjev gelijkende felheid en dynamiek, een wat somber karakter en een groot gevoel voor realiteit.

Natuurlijk waren er ook Prokofjev en Stravinski die in het westen zaten en daar al voor de revolutie furore hadden gemaakt bij Diaghilevs 'Ballets Russes'. Na de oorlog was ieder zijn eigen weg gegaan. Maar zij bleven echte Russen, in hun gevoel voor kleuren en lyriek, in hun licht nostalgische ondertoon.

Terwijl Stravinski steeds verder zocht naar een scherp omlijnde helderheid, bleef Prokofjev een oprechte dramaticus, de wat sombere Rus, die in het diepst van zijn hart het liefst naar "moedertje Rusland" terugkeerde. Rond 1930 werd hij echter in het thuisland als een bourgeois-avantgardist gezien omdat zijn werken uit die jaren zo heftig dissonant en nauwelijks optimistisch klinken terwijl diezelfde werken, waaronder de eerste drie pianoconcerten, de eerste symfonieën en de balletten "Chout" en "Le pas d'Acier" in het westen juist golden als de beste voorbeelden van zijn genialiteit en zijn ontembare vitaliteit.

Verschillende malen reisde Prokofjev naar de Sovjetunie voor tournees tot hij in 1933 besloot zich definitief in Moskou te vestigen. Hij had goede hoop daardoor eindelijk voor een zo breed mogelijk publiek, zijn eigen landgenoten, te kunnen schrijven, gesteund door de Staat en de Partij, niet wetend welke moeilijke jaren hem en zijn vakbroeders wachtten.

Tenslotte telde de USSR enkele opmerkelijke avantgardisten, die in navolging van Skrjabin of geheel op eigen initiatief de wereld van atonaliteit exploreerden.

Tot hen behoorden Alexander Mossolov en Nicolai Roslavetz. Roslavetz, die evenals Schönberg in Wenen, met atonale reeksen muziek experimenteerde, was gauw vergeten omdat de Staat dit soort "decadente bourgeois"-technieken verbood, maar Mossolov behield nog enige faam omdat zijn orkestwerk "De Staalfabriek" door velen als het toppunt van proletarische muziek werd gezien.

Door alle moderne technieken werd het werk nog tijdens Stalins regime alsnog als "formalistische" muziek gekwalificeerd en veroordeeld.

 

MUZIEKLEVEN IN OOST EUROPA -4-

DE STAAT GRIJPT IN

In 1932 greep de Staat voor het eerst in. Het Centraal Comité gaf het bevel alle muziekorganisaties op te heffen. Daarvoor in de plaats kwam een nieuwe componistenvakbond, waaraan in 1939 de zogenaamde "Orgkomitet' het comité voor controle op kwaliteit en ideologie, werd toegevoegd.

Het Centraal Comité bepaalde in het vervolg wat wel en wat niet gecomponeerd en vooral gespeeld mocht worden. De chaos in de kunsten na 1917 had tot niets geleid. De Sovjetcultuur was nog steeds een elitaire zaak en de opleidingsinstituten blonken eerder uit door ideologische anarchie dan door eenheid van visie en scholing.

De oplossing die de partij gaf, was een bijna magische formule: Sociaal Realisme. De componistenbond bracht de taak van de Sovjetcomponist als volgt onder woorden:

'De Sovjetcomponist moet zijn aandacht bovenal richten op de zegevierende vooruitstrevende doelstellingen van de werkelijkheid, op al wat heldhaftig, helder en mooi is. Dit typeert de geestelijke wereld van de Sovjetmens en moet in muzikale beelden vol schoonheid en kracht gestalte krijgen.'

Dat wil zeggen dat de partij na 15 jaar besloten had de gehele Russische cultuur, oud en nieuw, in de politieke propaganda in te schakelen. Het klinkt negatiever dan het is. De Sovjetunie had de grootste moeite om economisch en sociaal het hoofd boven water te houden. Een land, samengesteld uit vele tientallen staatjes met de meest uiteenlopende culturen, een land met een omvang van meer dan 40 miljoen km² - dat is ongeveer vijf maal West-Europa - moest door gezamenlijke inspanning vanuit één ideologie honderd jaren achterstand inhalen!

Door een optimistische kunst dacht de Partij in Moskou veel te kunnen verlichten. Hoop op de toekomst zou een goede stap in de juiste richting zijn en iedereen moest daaraan meehelpen, schrijvers, componisten, cineasten, beeldhouwers, schilders en filosofen. Om de zaken zo simpel mogelijk te stellen werd de term Sociaal Realisme uitgedacht. Maar voor de muziek leverde dat de grootste moeilijkheden op. Immers, wat is Sociaal Realistische muziek en wat niet?

MUZIEKLEVEN IN OOST EUROPA -5-

SOCIAAL REALISTISCHE MUZIEK

Omdat de beslissingen over de vraag: wat is Sociaal Realistische muziek en wat niet steeds weer door het Centraal Comité in de Sovjetunie werden genomen, al dan niet geadviseerd door de componistenbond en de Orgkomitet, moesten de Russische componisten nogal eens van koers veranderen. De muziek van Beethoven was echter een goed voorbeeld van wat de partij voor ogen stond. Ondanks enkele melancholische momenten is zij toch altijd weer heldhaftig en optimistisch. De melodieën zijn helder, de opbouw is klassiek, het laatste deel is een duidelijke apotheose van de gehele compositie. Zelfs de eenvoudigste arbeider kan daar met genoegen naar luisteren, concludeerde de partij.

Alles wat daar niet op leek (ideologisch) werd onder de term 'formalistisch' geschoven: dus avantgardistisch, atonaliteit, pessimisme, impressionisme, expressionisme, enz.

Sociaal Realisme en Formalisme kwamen lijnrecht tegenover elkaar te staan en in politiek moeilijke tijden bestond er geen tussenweg!

Een andere consequentie van deze Partij-ideologie was dat honderden componisten met eenzelfde resultaat moesten komen en slechts hun individualisme konden uiten in kleine details, in een steeds moeilijker te realiseren melodische en harmonische vindingrijkheid en met gebruik van lokale volksmuziek.

De staat eiste bovendien dat de componisten zich bezighielden met heldhaftige cantates, jubelende koorwerken en programmatische muziek waarin de grootheid van het communisme en zijn arbeiders tot klinken kwam. Men zocht naar conformiteit: allen dezelfde ideologie, maar het resultaat was al te vaak uniformiteit. Niet voor niets waarschuwde Prokofjev zijn landgenoten tegen het gevaar van provincialisme in de kunst. Immers, veel minder getalenteerde componisten volgen blindelings de partijlijn, terwijl slechts enkele vooraanstaande kunstenaars de creatieve en morele kracht konden bundelen om door diplomatiek manoeuvreren hun terrein wat te vergroten.

MUZIEKLEVEN IN OOST EUROPA -6-

OMGAAN MET SOCIAAL REALISME: "Lady Macbeth"

Aanvankelijk leken de nieuwe stelregels van het Sociaal Realisme in de Sovjetrepubliek nauwelijks iets te veranderen, voor zover het tenminste de gevestigde componisten betrof.

Maar in 1936 barstte de bom. Na een groot aantal zeer succesvolle uitvoeringen werd de opera 'Lady Macbeth' van Sjostakovitsj plotseling verboden. Van Stalin kreeg Andrej Zjdanov opdracht schoonschip te maken in de componistengemeenschap en Sjostakovitsj' avantgardistische en vooral pessimistische opera was een uitstekend doelwit. 'Lady Macbeth' van de schrijver Nicolai Leskov is immers een fel psychologisch drama over liefde, haat en lust, waarin de werkelijkheid van het harde leven geen ruimte laat voor de droomwerkelijkheid van het Sociaal Realisme.

Tekst en muziek werden onmiddellijk verboden als formalistisch en Sjostakovitsj kreeg een flinke reprimande. De componistenbond moest haar leden voortaan beter controleren en door middel van regelmatige discussies en besloten concerten moest zij de componisten leren met de toegestane technieken en de juiste ideologie te werken.

Velen, waaronder Sjostakovitsj en Prokofjev, zochten een uitweg naar de filmmuziek. Anderen legden zich toe op heroïsche programmamuziek en symfonische cantates of op overmatig gebruik van volkselementen, zoals Chatsatoerjan.

Maar gelukkig wist het handjevol vooraanstaande componisten ook na 1936 verschillende meesterwerken te schrijven. Immers: 'in de beperking herkent men de meester'...

Prokofjev schreef zijn beroemde ballet 'Romeo en Julia', het sprookje 'Peter en de wolf' en de filmmuziek bij de film 'Aleksandr Nevski' van Eisenstein.

MUZIEKLEVEN IN OOST EUROPA -(9)?-

CULTURELE DOOI

Na de dood van Miaskovski (1950) en Prokofjev bleef Sjostakovitsj alleen achter als de enige grote Sovjetcomponist. Intussen waren Zjdanov en Stalin ook overleden en begon in de Sovjetunie de grote campagne van de Stalinisatie. De door Zjdanov aangeklaagde componisten werden officieel in ere hersteld. Tijdens de regering van Chroetsjtsjov werden de grenzen van het Sociaal Realisme aanzienlijk verlegd. Impressionisme en expressionisme werden allengs goedgekeurd, gevolgd door dodecafonie en atonaliteit.

Rond 1960 leek het er zelfs op dat door de vele culturele verdragen met het Westen de dodecafonie en het serialisme officieel zouden worden toegestaan. Maar dat was schone schijn. Het werd net zo min verboden als getolereerd. Nog steeds werd door de Orgkomitet bepaald of een compositie aan de eisen voldeed. Zo niet, dan moest de componist het werk maar zelf aan de man brengen, hetgeen in de Sovjetunie praktisch onmogelijk was.

Intussen moeten we niet vergeten dat ook het Westen een cultuurpolitiek kent. Per slot wordt, net als in de communistische landen, ook in de kapitalistische maatschappij de kunst door de gemeenschap, dat wil zeggen door de staats- of gemeentesubsidies betaald. En een absoluut objectief oordeel is ook daar niet mogelijk.

Tussen 1945 en 1975 waren er in het Westen minstens zoveel minder vooruitstrevende componisten wier muziek nauwelijks werd uitgevoerd (te ouderwets!), als in de Sovjetunie omgekeerd het geval was. Nu blijken de beide wegen naar hetzelfde doel te leiden, namelijk naar de behoefte aan een beter contact met een bredere publiekslaag. De Sovjetcomponist streeft daarbij naar een grotere verscheidenheid van aanbod, de Westerse componist naar een directer emotioneel contact. De toekomst voor beide groepen wordt uiteindelijk toch door het publiek bepaald.

Tot nu toe is Sjostakovitsj nog steeds de voornaamste Russische componist. Na zijn dood in 1975 bleek dat zelfs duidelijker dan voorheen.

Als geen ander heeft hij de door hem zo fel verworpen technieken als atonaliteit en dodecafonie in zich opgenomen en zinvol in zijn muziek gebruikt.

Na 1965 won deze aan expressiviteit door een knappe beheersing van dramatiek, een groot gevoel voor melodie en klankkleur en een ongekende eerlijkheid in alles wat hij heeft geschreven. Vooral de laatste strijkkwartetten en symfonieën tonen hem als een van de belangrijkste 20e eeuwse componisten.

Ook Chatsatoerjan werd in het westen bijzonder populair, hoewel met slechts een handvol composities, waaronder de balletten 'Spartacus' en 'Gayaneh'.

De andere componisten bleven min of meer achter het IJzeren Gordijn verborgen. Van de jongere kunstenaars werden aanvankelijk alleen de officieel getolereerde, dus wat behoudende toondichters bekend, zoals Sjtsjedrin en Khrennikov. Maar na 1965 bleek de USSR verschillende avantgardisten te tellen, die vaak in het grootste geheim en zelfs met enig gevaar hun eigenzinnige weg gingen.

Toen rond 1970 muziek van deze componisten, waaronder Denisov, Volkonski, Schnittke en Pärt in Europa werd uitgevoerd, viel deze wat tegen omdat zij dezelfde of soms al wat verouderde avantgarde-technieken gebruikten als de jonge westerse componisten. De plotselinge stilzwijgende goedkeuring om avantgarde-technieken toe te passen maakte dat vele jongeren zich overaten aan dit 'Westers genot' terwijl de Westerse avant-garde zich alweer voorbereidde op neo-romantiek en minimal music.

Zo bevinden we ons nu in een onzekere tijd. Wie zal Sjostakovitsj opvolgen? Arvo Pärt, Alfred Schnittke, Edison Denisov, Valentin Silverstrov of toch een van de meer behoudende componisten zoals Moissei Vainberg, Eino Tamberg, Andrej Petrov, Rodion Sjtsjedrin, Kara Karayev en Boris Tischenko?

Moedertje Rusland is nog steeds een vruchtbaar land voor kunst en cultuur. Elke bevolkingsgroep moet dan echter wel in haar eigen nationale waarde en elke mens in zijn creatieve vrijheid worden gelaten. Immers, verscheidenheid is een grote rijkdom en de culturele bronnen die overal in de Sovjetunie sedert 1917 zijn aangeboord lijken vooralsnog onuitputtelijk.

MUZIEKLEVEN IN OOST-EUROPA: HONGARIJE

BARTÓK EN KODÁLY

 NA BARTÓK EN KODÁLY: EPIGONEN EN MEESTERS

1925

De generatie na Bartók en Kodály had geen gemakkelijke taak. Evenals vele Franse componisten van die tijd (bijvoorbeeld de leden van 'Les Six') die met de erfenis van Debussy en Ravel belast waren, hadden de Hongaarse componisten de enorme invloeden van Bartók en Kodály te verwerken. De nadelen hiervan bleken dan ook duidelijk: de nawerking van hun geniale voorgangers was haast te machtig om daar nog iets nieuws tegenover te stellen. Maar voordelen waren er ook: dankzij Zoltán Kodály's pedagogische activiteiten is er een andere richting ontstaan, die tot een ongekende opleving heeft geleid.

Een groot aantal componisten, die nu aan het werk zijn, beheersen uitstekend de componeerkunst als zodanig en spreiden stuk voor stuk een buitengewone vakkennis ten toon.

Enkele leerlingen van Zoltán Kodály:

György Kósa (1897)

Jenö Adám (1896)

Lajos Bárdos (1899)

Ferenc Farkas (1905)

Zoltán Horusitzky (1903)

Pál Járdányi (1920-1966)

Rezsö Sugár (1910)

Ferenc Szabó (1902-1969)

István Szelényi (1904-1972)

Endre Szervánszky (1911-1977)

János Visky (1906-1961)

Odön Pártos (Israël 1906-1977)

Mátyás Seiber (Engeland 1905-1966)

Sándor Veress (Zwitserland 1906)

Tibor Serly (VS 1901)

Géza Frid ( Nederland 1904)

Enkele van de jongste generatie

componisten:

Atilla Bózy (1939)

Zsolt Durkó (1934)

László Kalmár (1931)

Miklós Kocsár (1933)

György Kurtág (1926)

István Láng (1933)

József Sáry (1935)

MUZIEKLEVEN IN OOST-EUROPA: HONGARIJE

NA BARTÓK EN KODÁLY

 1945

In de naoorlogse jaren, toen de internationale muziekwereld zich naar hartelust nieuwe wegen baande, de tonaliteit afzwoer en de geconcentreerde stijl van Webern, Schönberg en Berg (de Weense school) als uitgangspunt ging beschouwen, bleven de Hongaarse componisten (ook die van de jongere generatie) trouw aan de sterk folkloristisch getinte schrijfwijze en aan de tonaliteit.

Pas in de loop van de zestiger jaren kregen zijn contact met hun experimenterende collega's uit het Westen. Hoewel deze kennismaking duidelijk zijn invloed op hun stijl heeft gehad, valt op dat zij er nog steeds voor zorgden de nog altijd aanwezige neiging tot het gebruik van uniforme, internationaal gebezigde formules te vermijden. Enerzijds door een slechts spaarzame aanwending van folkloristische elementen en anderzijds door een veelvoudig gebruik van het bij uitstek nationaal instrument, het cimbaal.

MUZIEKLEVEN IN OOST-EUROPA: HONGARIJE

BARTÓK EN KODÁLY

ETNOMUSICOLOGIE

WEST-EUROPA

Volksliederen en bewerkingen met een folkloristische inslag genieten in Nederland een goede reputatie. Dit is te begrijpen, want de volkliedverzamelingen van West-Europa hebben eeuwenlang veilig opgeborgen gelegen in bibliotheken en boekenkasten en wie heeft de durf ze nog weer eens tevoorschijn te halen?

De scheppende kunstenaars negeren het volkslied van hun land en misschien wel terecht, want sinds de opkomst van de atonale muziek is de folklore als zodanig niet meer te gebruiken: volksmuziek blijft namelijk altijd tonaal.

Bovendien is door de steeds stijgende industrialisatie en de sterke toeloop naar de steden het hoofdzakelijk op het platteland florerende volkslied praktisch uitgestorven en nog slechts in zeer kleine mate in West-Europa aanwezig.

OOST-EUROPA

Een totaal ander beeld krijgt men van de situatie in Oost-Europa. In deze landen is het levende volkslied wél aanwezig en hiervan wordt door de componisten daarginds dan ook wel degelijk gebruik gemaakt.

Hierbij valt nog op te merken, dat de Oosteuropese folkloreschat zowel kwalitatief als kwantitatief het niveau van de Westeuropese overtreft. In de zogenaamde Donaulanden valt deze enorme rijkdom het meest op; het is daarom niet de bedoeling de Zuidelijke Balkanlanden en de uitgestrekte gebieden van de Sovjetunie hier te behandelen.

De overigens zeer aantrekkelijke produkten van de op vele plaatsen nog levende Spaanse folklore bieden een grote rijkdom aan contrasten.

Maar deze muziek is toch veel gelijkluidender wanneer men haar vergelijkt met de enorme veelzijdigheid van de Hongaarse, Slowaakse en Roemeense volksliederen.

Deze bevatten een scala van nuanceringen, van de uiterste tederheid tot de vurigste felheid, afgewisseld door beschouwende en zelfs filosofische momenten. Het is dan ook geen wonder, dat de scheppende kunstenaars hier naar hartelust van hebben geprofiteerd.

BARTÓK EN KODÁLY

Het is voor het Hongaarse muziekleven een groot voorrecht geweest dat in het begin van deze eeuw twee grote componisten, Bartók en Kodály zich tegelijkertijd en doelbewust ook aan een wetenschap, de etnomusicologie, gingen wijden. Deze samenwerking had voor de twee componisten zélf, maar ook voor de volgende componistengeneraties een buitengewoon gelukkig verloop.

Bartók kwam pas in 1906, dus op 25-jarige leeftijd, tezamen met zijn tijdgenoot Zoltán Kodály, met de Hongaarse volksmuziek in aanraking. Dit was de tijd dat Hongarije zich van de voor dit land zo funeste Oostenrijkse overheersing probeerde te bevrijden, ook op cultureel gebied.

Toen trok Bartók, zonder enige steun van regeringswege, naar het platteland, om daar de volksmuziek te noteren. Spoedig hierop volgde een uitbreiding van zijn werkterrein: de buurtvolkeren der Hongaren, later het hele Donaubekken, de Balkan, Marokko, Aziatisch Turkije en Amerika. Misschien was hij wel de enige, die in vier werelddelen volksliederen verzamelde.

De folklore-wetenschap, de etnologie, heeft steeds een zeer grote plaats in Bártoks hart ingenomen. Hij is dan ook uitgegroeid tot de meest competente autoriteit op dit gebied. Met een bijna kinderlijke hartstocht is hij deze wetenschap trouw gebleven. Meermalen heeft hij geschreven en gezegd dat de dagen die hij in de primitiefste omstandigheden buiten bij de boeren doorbracht, de gelukkigste tijd van zijn leven hebben gevormd.

Zoltán Kodály , de eigenlijke initiatiefnemer van de folkloristische onderzoekingen - Bartók deed pas een jaar later hieraan mee - verdeelt deze in drie drijfkrachten:

1. "Het zoeken van een nationale muziekstijl,

2. de belangstelling voor exotische klanken

3. tenslotte de ontwikkeling van de vergelijkende muziekwetenschap.

In sommige landen werd het verlangen naar een nationaal zelfbewustzijn door enkele toondichters zover doorgevoerd dat zij naar het platteland trokken om de melodische schatten van hun volk op te zoeken. Waarschijnlijk is het de Spanjaard Eximeno geweest, die in de 18e eeuw voor het eerst tot de stelling kwam dat elke natie zijn eigen volksmuziek tot grondslag behoort te hebben. Gedurende de 19e eeuw zijn er ook verschillende nationale muziekstijlen ontstaan. Maar pas aan het einde hiervan gingen de beroepscomponisten over tot de registratie van deze verzamelingen."

Verder geciteerd:

"In deze tijd van vermoeidheid van de Europese muziekcultuur en de drang naar vernieuwing werd de aandacht getrokken door de muziek der exotische volkeren. De verwerking van dit materiaal was de tak van de vergelijkende muziekwetenschap. Spoedig zag men in, dat men met de hoofdzakelijk door dilettanten verzamelde gegevens niet veel meer kon uitrichten en men ging naar meer exactheid streven. De tijd scheen nabij dat elk land zijn eigen nationale verzameling op tafel zou leggen. Dat zou dan een geweldige bibliotheek worden en Hongarije zou hierin zeker een ereplaats krijgen."

Tenslotte zegt Zoltán Kodály :

"De twee wereldoorlogen hebben dit alles echter verhinderd. Niet alleen het Hongaarse, maar ook het gedeelte van de verzamelingen der omringende volkeren was onbereikbaar en de uitgave hiervan onmogelijk geworden".

Bartók stierf enkele maanden na het eind van de Tweede Wereldoorlog en heeft de nieuwe tijd niet meer beleefd. Maar Kodály heeft meer dan twee decennia lang de resultaten van zijn levenswerk nog kunnen meemaken.

NIEUWE GENERATIE

Intussen is er in Hongarije een nieuwe generatie opgegroeid; de volksliederenverzamelingen, systematisch geordend, worden nu beheerd door een groot aantal vakmusici en lopen op tot het onwaarschijnlijke getal van meer dan 100.000. En ook de vergelijkende muziekwetenschap bloeit thans in zijn volle glorie.

Bartók en Kodály hadden met het schrijven van hun composities niet de bedoeling om prettig klinkende volksliedbewerkingen à la Liszt of Brahms te vervaardigen. Ze zagen in deze vaak oeroude melodieën de oorsprong van het melodisch element. Hierdoor werken niet alleen in melodisch opzicht, maar ook in harmonisering schablones doorbroken. Ook het contrapunt onderging een vruchtbare vernieuwing.

In hoeverre de invloed van het vele werk dat door Bartók en Kodály is verzet nog zal doorwerken op de levende muziek, is vooralsnog een open vraag, hoewel er aanwijzingen zijn dat er met een gedeeltelijke terugkeer naar tonalere principes rekening gehouden kan worden.

VOLKSMUZIEK

ONTWIKKELINGEN 1930-1960

Duitsland

Terwijl het muziekleven in Frankrijk welhaast uit haar voegen barstte, moesten de Duitse componisten zich aanzienlijk inhouden. Met de komst van Hitler vluchtten de Joodse componisten zo snel mogelijk naar veiliger oorden, op de voet gevolgd door een ieder die de gevaren van het naziregime tijdig inzag .

Weil, Hindemith, Dessau, Eisler, Schönberg en velen met hen zochten hun heil in de Verenigde Staten. De enkelen, die achterbleven doken onder, lieten niets meer van zich horen of probeerden nog te redden wat er te redden viel

Voor de Duitsers en de Oostenrijkers was de periode na 1945 dan ook duidelijk een van verwoede wederopbouw.

Waar waren zij twaalf jaar voorheen gebleven? Hoe moesten ze nu verder?

Misschien heeft Wolfgang Fortner de vraag "hoe weer op te bouwen" het duidelijkst beantwoord:

1. We bouwen op door in ons werk recht op ons doel af te gaan.

2. Door de jeugd te helpen die maatstaven te verwerven die voor het eigen werk nodig zijn.

Met de praktische uitwerking van deze antwoorden heeft Fortner samen met Karl Amadeus Hartmann voor de naoorlogse generatie binnen enkele jaren het muziekleven opnieuw tot bloeien gebracht. Als geen ander heeft hij de noodzaak van een duidelijke weg vooruit ingezien en zelf ook ingenomen. Dat blijkt ondermeer uit de indringende Shakespeare-liederen en de symfonie uit 1947, waarin twaalftoonstechniek en een uitzonderlijk helder lijnenspel hand in hand gaan.

De helderheid en Fortners vloeiende lijnenspel zijn aanvankelijk door zijn jonge en begaafde leerling Hans Werner Henze voortgezet.

Met een ongekend veelzijdige produktie heeft Henze alom van zich doen spreken: door zijn elegante lyriek, zijn technisch gemak, zijn knappe beheersing van alle genres, van opera tot kamermuziek en niet in de laatste plaats door zijn durf alle mogelijke stijlmiddelen te hanteren, ongeacht afkomst of techniek.

Vooral met de opera's "Boulevard Solitude" en "Elegie für junge Liebende" heeft Henze wereldroem verworven.

Henzes veelzijdigheid vinden we ook terug bij Fortners generatiegenoot Boris Blacher, die met evenveel plezier de meest uiteenlopende genres en stijlen heeft gehanteerd, van dodecafonie tot jazz, van cabaret tot opera.

Niet voor niets was Blacher van mening dat een componist schrijven moet, wat hij plezierig vindt.

Voor de oorlog had hij al van zich doen spreken: toen reeds werden zijn composities door de grote Duitse orkesten uitgevoerd.

Maar na 1945 heeft Blacher zich ontwikkeld tot een buitengewoon invloedrijk en origineel componist.

Grote bekendheid kreeg zijn vinding van de variabele metriek, een systeem waarin, als in de dodecafonie de toonhoogte, nu het metrum in een reeks wordt gebracht.

Een goed voorbeeld hiervan is in de "Ornamente voor piano" te vinden, met achtereenvolgens de maatindicaties 2/8, 3/8, 4/8, 5/8 tot 9/8 en weer terug. Hierdoor krijgt de muziek een opvallende buigzaamheid en "swing".

Ook in de "Abstrakte Oper nr. 1" heeft Blacher deze techniek gehanteerd. Maar daarnaast heeft hij in deze opera op ongemeen originele wijze zonder bestaande woorden te gebruiken emoties als angst, liefde, pijn en paniek in kaart gebracht.

Uit het archief van Elzo Witter

Home